This lesson contains 40 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
H4 Administratie
Rekenen met resultaten
Slide 1 - Slide
Wat ga je leren?
Tabellen en grafieken lezen
De kostprijs van een artikel berekenen
Het break-evenpoint bepalen
Afschrijvingsbedragen en boekwaarden vaststellen
kengetallen berekenen
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Verhoudingen, indexcijfers en procenten
In een bedrijf reken je vaak met grote getallen: grote bedragen of grote verkochte artikelen.
Grote getallen zijn niet gemakkelijk met elkaar te vergelijken. Daarom worden ze vaak teruggerekend naar:
- Verhoudingen, procenten of indexcijfers
Slide 4 - Slide
Verhouding
De verhouding meisjes : jongens =
5 : 4
of
5
4
Slide 5 - Slide
Verhouding
w
Je ziet het volgende:
Slide 6 - Slide
Indexcijfer berekenen
= Grote getallen die zijn teruggerekend naar kleinere getallen, waarbij het basisgetal gelijk is aan 100.
148.972,21 / 73.812,54 x 100 = 202
125.951,30 / 73.812,54 x 100 = 171
51.263,95 / 73.812,54 x 100 = 69
Slide 7 - Slide
Procenten
= De verhouding tussen een deel en het geheel, waarbij je het geheel 100% noemt.
Formule = deel / geheel x 100
Voorbeeld 1: Er werken ongeveer 400.000 mensen in de bouw. Hiervan zijn er 20.000 vrouw. Hoeveel procent is dat?
Percentage vrouwen = 20.000 / 400.000 x 100 = 5%
Voorbeeld 2: Er werken ongeveer 110.000 vrouwelijke en 18.000 mannelijke leerkrahcten in het basisonderwijs. Hoeveel procent is vrouw?
Percentage vrouwen = 110.000 / 128.000 x 100 = 85%
Slide 8 - Slide
Procenten
= De verhouding tussen een deel en het geheel, waarbij je het geheel 100% noemt.
Procentuele toename = (nieuw - oud) / oud x 100
Voorbeeld 1: in het schooljaar 2010-2011 zaten er ongeveer 940.000 leerlingen op een middelbare school. In het schooljaar 2014-2015 is dat aantal toegenoen tot ongeveer 980.000 leerlingen. Hoe groot is de percentuele toename?
De netto-verkoopprijs van een artikel is €7,56. Het btw-percentage is 21%. Bereken de bruto-verkoopprijs.
= 7,56 : 100 x 121 = €9,15
Slide 10 - Slide
4.2 Tabellen
Enkelvoudige tabel Samengestelde tabel
Slide 11 - Slide
4.2 Grafieken
Cirkeldiagram
Slide 12 - Slide
Staafdiagram
Slide 13 - Slide
Lijndiagram
Slide 14 - Slide
4.3 Kostprijs berekenen met de enkelvoudige opslagmethode
Slide 15 - Slide
4.3 Kostprijs berekenen met de enkelvoudige opslagmethode
Kostprijs = de kosten die het maken van het artikel met zich meebrengt.
Directe kosten = deze hebben rechtstreeks met de artikelen te maken. Zoals grondstoffen, de kosten van de machine en de loonkosten.
Indirecte kosten = Deze hebben te maken met het hele bedrijf en dus niet met bepaalde artikelen. Zoals verwarmingskosten, salarissen van administratieve personeel en hulpstoffen zoals gas, elektriciteit.
--> Al deze kosten neemt een fabriek mee in het bepalen van de kostprijs. Dit kun je doen met de enkelvoudige opslagmethode.
Slide 16 - Slide
Opslagpercentage
Je berekent de kostprijs van het artikel door de directe kosten te verhogen met een opslag voor de indirecte kosten. Voor het berekenen van deze opslag gebruik je een opslagpercentage.
Opslagpercentage = totale indirecte kosten / totale directe kosten x 100
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
4.4 Integrale en differentiële kostprijs berekenen
Constante kosten = kosten die het hele jaar hetzelfde blijven.
--> huur- en personeelskosten (vast personeel)
Normale productie = gemiddeld aantal artikelen dat je gaat maken.
Constante kosten komen altijd terug. Je berekent de constante kosten per artikel door de constante kosten te delen door de normale productie.
Constante kosten per artikel=totale constante kosten(C)/normale product(N)
Slide 19 - Slide
4.4 Integrale en differentiële kostprijs berekenen
Voorbeeld constante kosten per artikel berekenen:
Slide 20 - Slide
4.4 Integrale en differentiële kostprijs berekenen
Naast constante kosten heb je ook variabele kosten. Deze kosten blijven niet gelijk. Voorbeelden zijn:
Kosten voor grond- en hulpstoffen
Inkoopwaarde van de afzet
Vrachtkosten
Als je meer artikelen maakt, zijn de variabele kosten hoger.
Het aantal artikelen dat je werkelijk hebt gemaakt, noem je de werkelijke productie.
Variabele kosten per artikel =
totale variabele kosten (V) / werkelijke productie (W)
Slide 21 - Slide
4.4 Integrale en differentiële kostprijs berekenen
Voorbeeld constante kosten per artikel berekenen:
Slide 22 - Slide
4.4 Integrale kostprijs
= de optelsom van alle kosten (constante en variabele) per artikel
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
4.5 Break-evenpoint berekenen
Break-evenpoint = Punt waarop geen verlies en geen winst wordt gemaakt. (bedrijfsminimum)
Slide 25 - Slide
4.5 Break-evenpoint berekenen
Voorbeeld break-eventpoint berekenen:
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
4.6 Afschrijven
= in de administratie verwerken van de waardevermindering van een duurzaam productiemiddel.
--> machines, auto's, computers, vloerbedekking of kantoormeubilair gaat stuk of verouderen.
Slide 28 - Slide
4.6 Afschrijven
Voorbeeld:
Slide 29 - Slide
4.6 Afschrijven
De meeste bedrijfsmiddelen worden vervangen voor ze echt stuk zijn. Als je ze dan verkoopt, krijg je er nog geld voor. Dit noemen we restwaarde.
Slide 30 - Slide
Vast percentage van de aanschafwaarde afschrijven
Slide 31 - Slide
Vast percentage van de aanschafwaarde afschrijven
Slide 32 - Slide
Vast percentage van de boekwaarde afschrijven
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
4.7 Kengetallen berekenen
Een bedrijf moet productief zijn= winstgevend
Je kunt de productiviteit in een winkel uitdrukken in:
Schaprendement = winst per meter van bepaald schap
Vloerproductiviteit = omzet per vierkante meter van een pand
Slide 36 - Slide
Schaprendement
= winst per meter van een bepaald schap
Schaprendement = bruto-winst
lengte-schap
Slide 37 - Slide
Vloerproductiviteit
= omzet per vierkante meter van een pand
De oppervlakte van je hele pand noem je bedrijfsvloeroppervlak (bvo).
Je kunt deze vloerproductiviteit van je hele pand (dus inclusief het magazijn) uitrekenen met de volgende formule:
De vloerproductiviteit van alleen het winkelvloeroppervlak (wvo) reken je uit met de volgende formule: