5.1 inkomsten en uitgaven (B) (KGT)

Hoofdstuk 5
Rondkomen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 5
Rondkomen

Slide 1 - Slide

Programma
- Leerdoelen Paragraaf 5.1
- Uitleg paragraaf 5.1 
- Met tijd over zelfstandig aan de slag
            - opdrachten paragraaf 5.1

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan benoemen welke inkomsten en uitgaven een huishouden heeft.

Slide 3 - Slide

Prioriteiten
Je kunt niet in al je behoeften voorzien doordat middelen schaars zijn. Je moet keuzes maken.

Bepalen wat je het belangrijkste vindt, noem je prioriteiten stellen.

Slide 4 - Slide

Soorten inkomen
  • Inkomen in natura (goederen en diensten > kerstpakket, een etentje etc)
  • Inkomen uit arbeid (loon)
  • Inkomen uit bezit (rente/winst)

Slide 5 - Slide

Soorten uitgaven
Persoonlijke
Huishoudelijke 

Slide 6 - Slide

Persoonlijke uitgaven
Kleinere uitgaven 
bestemd voor één persoon
in een huishouden.

Slide 7 - Slide

Huishoudelijke uitgaven
Uitgaven voor de 
normale boodschappen 
voor het huishouden.

Slide 8 - Slide

Huishoudelijke uitgaven:
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
Waaraan geef je je geld uit???
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat
Soorten  uitgaven

Slide 9 - Slide

Gebruiks- en verbruiksgoederen
  • Gebruiksgoederen gaan langere tijd mee en kun je meerdere keren gebruiken (tandenborstel)
     
  • Verbruiksgoederen gaan
    door gebruik op (tandpasta)

Slide 10 - Slide

Gebruiksgoederen

(vaak gebruiken)

Verbruiksgoederen

(een/enkele keren gebruiken)

Slide 11 - Slide

Duurzame gebruiksgoederen
Duurzame gebruiksgoederen = producten die een lange tijd mee gaan. (langer dan een jaar) 

Slide 12 - Slide

Een ander woord voor keuzes maken noemen we?
A
Schaarste
B
Prioriteiten stellen
C
Bezuinigen
D
Investeren

Slide 13 - Quiz

Waar staan alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine

Slide 14 - Quiz

Wat is GEEN voorbeeld van verbruiksgoederen
A
koek
B
chips
C
tandpasta
D
auto

Slide 15 - Quiz

Verbruiksgoederen gebruik je maar één keer
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Wat zijn gebruiksgoederen?
A
een appel
B
benzine
C
een pen
D
computer

Slide 17 - Quiz

Wat is GEEN voorbeeld van gebruiksgoederen
A
auto
B
snoep
C
wasmachine
D
scooter

Slide 18 - Quiz

Noem 1 soort inkomen en uitgaven van een huishouden

Slide 19 - Open question

Aan de slag!
Maak paragraaf 5.1 (werkboek) 
Let op: schrijf berekeningen op!

Klaar? Dan maak je nu de rekentrainer van paragraaf 5.1
 
                                               
                                                      Volgende les: Paragraaf 5.2

Slide 20 - Slide