week 1 les 1 gustar

Cada clase
  • Cuaderno
  • lista de vocabulario
  • libro 
  • modulo
Miércoles 6 de enero
1 / 12
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Cada clase
  • Cuaderno
  • lista de vocabulario
  • libro 
  • modulo
Miércoles 6 de enero

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Antes de las vacaciones...
bijvoeglijke naamwoorden
waar staan ze in het Spaans?

Wat heb je verder geleerd?

achter het zelfstandig naamwoord
bijvoeglijke naamwoorden op een -o veranderen in -a bij een vrouwelijk woord. 
bijvoeglijke naamwoorden worden ook in het meervoud gezet

Slide 3 - Slide

Gustar = houden van/leuk vinden
Me gusta + een zelfstandig naamwoord enkelvoud.
vb: Me gusta la música rock. (Ik hou van rockmuziek)
Me gusta + een werkwoord
vb: Me gusta bailar. (Ik hou van dansen.)
Me gustan + een zelfstandig naamwoord meervoud.
vb: Me gustan los gatos. (Ik hou van katten.)
No me gusta/n.... = ik hou niet van....
LET OP! je gebruikt een bepaald lidwoord

Slide 4 - Slide

Gustar
Om te vragen:
¿Te gusta......? Hou jij van....?
vb: ¿Te gusta el fútbol? (Hou je van voetbal?)
¿Te gustan....? Hou jij van....?
vb: ¿Te gustan los perros? (Hou je van honden?)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

respuestas
A. 
1. gustan
2. gusta
3. gusta
4. gusta
5. gustan
B.
1. Sí, me gustan los perros. No, no me gustan los perros.
2. Sí, me gusta ver Netflix. No, no me gusta ver Netflix.
3. Sí, me gusta hablar español. 
   No, no me gusta hablar español.
4. Sí, me gusta leer. No, no me gusta leer.
5. Sí, me gustan los gatos. No, no me gustan los gatos. 

Slide 7 - Slide

A trabajar
  • Maken opdracht 1.10 uit je module pag. 23. 






  • Klaar? Dan kun je oefenen met de oefeningen uit je libro de ejercicios (online) ej. 2.5, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9

Slide 8 - Slide

Tarea 3.1
Maak het schema verder af. 
LEERDOEL : LOS VERBOS
Wat is het stappenplan?
- ar erafhalen
- juiste uitgang eraan plakken

Slide 9 - Slide

verbos regulares
yo
él, ella, usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos, ellas, ustedes
hablar
hablo
hablas
habla
hablamos
habláis
hablan
comer
como
comes
come
comemos
coméis
comen
vivir
vivo
vives
vive
vivimos
vivís
viven
praten
eten
wonen/leven
Wat valt op?
Ahora tú: beber, leer, escribir, abrir

Slide 10 - Slide

yo
él, ella, usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos, ellas, ustedes
beber
bebo
bebes
bebe
bebemos
bebéis
beben
leer
leo
lees
lee
leemos
leéis
leen
escribir
escribo
escribes
escribe
escribimos
escribís
escriben
abrir
abro
abres
abre
abrimos
abrís
abren
drinken
lezen
schrijven
openen

Slide 11 - Slide

Deberes
  • Voor woensdag 13 januari:
Formatief SO over tarea 1. Woordjes en grammatica.

Slide 12 - Slide