Bij welke golflengten/kleuren is de plant het productiefst? Leg uit.
Slide 7 - Open question
Drie even grote planten van dezelfde soort worden onder drie verschillende lampen gezet. Alle overige omstandigheden worden gelijk gehouden. Plant 1 wordt onder een violette lamp gezet, plant 2 onder een gele lamp en plant 3 onder een groene lamp. Welke plant heeft de hoogste productiviteit
A
plant 1
B
plant 2
C
plant 3
D
de productiviteit is bij alle planten even groot
Slide 8 - Quiz
Drie even grote planten van dezelfde soort worden onder drie verschillende lampen gezet. Alle overige omstandigheden worden gelijk gehouden. Plant 1 wordt onder een violette lamp gezet, plant 2 onder een gele lamp en plant 3 onder een groene lamp. Welke plant verbruikt het minste CO2?
A
plant 1
B
plant 2
C
plant 3
D
de productiviteit is bij alle planten even groot
Slide 9 - Quiz
Drie even grote planten van dezelfde soort worden onder drie verschillende lampen gezet. Alle overige omstandigheden worden gelijk gehouden. Plant 1 wordt onder een violette lamp gezet, plant 2 onder een gele lamp en plant 3 onder een groene lamp. Welke plant maakt het meeste zuurstof?
A
plant 1
B
plant 2
C
plant 3
D
de productiviteit is bij alle planten even groot
Slide 10 - Quiz
Leerdoelen BS4
Je kent het begrip biomoleculen
Je kunt de scheikundige bouw van biomoleculen beschrijven
Je kunt biomoleculen aan de hand van hun scheikundige bouw herkennen
Je kunt de relatie tussen voortgezette assimilatie en biomoleculen uitleggen
Slide 11 - Slide
Welk soort (voeding)stof levert de meeste energie?
A
Koolhydraat
B
Vet
C
Eiwit
D
Alle drie evenveel
Slide 12 - Quiz
Welk stofwisselingsproces levert de nodige energie voor de voortgezette assimilatie
Slide 13 - Open question
Waaruit is een polysacharide opgebouwd?
Slide 14 - Open question
Wat is het verschil in ruimtelijke vorm tussen een zetmeelmolecuul en een glycogeenmolecuul?
Slide 15 - Open question
Waardoor heeft een celwand een stevige structuur?
Slide 16 - Open question
Welk stofwisselingsproces zien we hier?
A
Voortgezette assimilatie
B
Koolstofassimilatie
C
Vorming van zetmeel
D
Vorming van cellulose
Slide 17 - Quiz
Wat hebben planten nodig voor koolstofassimilatie?
A
Organische stoffen
B
Anorganische stoffen
Slide 18 - Quiz
In bladcellen wordt de glucose die bij de fotosynthese is gevormd, vrijwel direct omgezet in zetmeel. Welk effect heeft dit op de osmotische waarde in de bladcellen?
Slide 19 - Open question
De koolhydraten die in bladeren worden gevormd, worden door de bastvaten naar andere plantendelen vervoerd. Zetmeel wordt daarbij eerst omgezet in sacharose. Leg uit waarom dat noodzakelijk is.
Slide 20 - Open question
Welke twee elementen komen wel voor in eiwitten maar niet in koolhydraten?
A
N en C
B
N en S
C
H en C
D
P en O
Slide 21 - Quiz
DNA wordt tijdens welk stofwisselingsproces?
A
Assimilatie
B
Dissimilatie
C
Voortgezette assimilatie
D
Voortgezette dissimilatie
Slide 22 - Quiz
Planten slaan reservestoffen onder andere op in wortels, bollen, knollen en zaden. Leg uit waarom slaan planten deze stoffen op in wortels en zaden?