Les 2 29-11 1b

Le ________________________
1 / 11
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Le ________________________

Slide 1 - Slide

Plan du cours
1. Les buts du cours + explication HHH opdracht
2. Herhaling Grammaire II 
3. La prononciation des mots
4. Le travail du jour
5. Doelen van de les behaald? 

Slide 2 - Slide

1. Les buts du cours
Kennis: 
-Je kan aimer, adorer, préférer en détester vertalen.

Parler
-Je kan vragen stellen over school/hobbys (apprendre 7).
-Je kan vragen beantwoorden over school/hobbys. 




Slide 3 - Slide

2a. Mini test
Vertaal de volgende werkwoorden in het NL
-Adorer: 
-Aimer: 
-Préférer: 
-Détester: 
-Wat moet je altijd doen als je 1 van deze 4 ww. gebruikt?

timer
2:00

Slide 4 - Slide

2b. Grammaire II: uitleg
Aimer: Houden van
Adorer: Dol op zijn
Préférer: Liever hebben
Détester: Een hekel hebben aan

Als je een van deze 4 werkwoorden gebruikt, dan moet je altijd le, la, l' of les gebruiken. Bijvoorbeeld: J'aime la pizza

Slide 5 - Slide

3. La prononciation des mots
Prends ton livre à la page 108, lis à voix haute  apprendre 6 avec la prof. 
Neem 1 minuten om met je buurman/buurvrouw te praten.

Slide 6 - Slide

4.Le travail du jour
Ensemble
Nous faisons les exercices Parler : 17(k) + 19(k) + 23

En autonomie
Fais les exercices Parler: 18, 20. 
timer
5:00

Slide 7 - Slide

Les buts du cours
Kennis: 
-Je kan aimer, adorer, préférer en détester vertalen.

Parler
-Je kan vragen stellen over school/hobbys (apprendre 7).
-Je kan vragen beantwoorden over school/hobbys. 




Slide 8 - Slide

5a. Heb je de doelen van de les behaald?
Oui!
Presque! (bijna)
Non!

Slide 9 - Poll

2b. Grammaire I
-De ER- werkwoorden zijn werkwoorden die eindigen op ER.
Bijvoorbeeld: regarder, écouter, aimer, manger...

-Alle regelmatige ER-werkwoorden bestaan uit een stam (infinitief min -ER) + uitgang. 
Bijvoorbeeld: Danser - er = dans+ uitgang...



Slide 10 - Slide

2c. Grammaire I: Danser
Haal eerst -ER van het werkwoord. Danser: dans (dit is de stam) 
              Je danse                        Ik dans
              Tu danses                     Jij danst
               Il/ elle/ on danse        Hij/ zij/ men danst of wij dansen
               Nous dansons            Wij dansen
               Vous dansez               Jullie dansen/ u danst
               Ils/ elles dansent       Zij dansen (m/v)

Slide 11 - Slide