Dag 10

• NT2
• ISK

                                           Thema 4

eten

de vrouw

• volwassen meisje 
• = ouder dan 21 jaar
• de vrouw - de vrouwen
• de vrouw < --- > de man 
• Zin: De vrouw en de man trouwen vandaag.

57

de man

• volwassen jongen
• ouder dan 21 jaar
• de man - de mannen
• zin: De man gaat naar de winkel.
• zin: De man woont in Den Helder.

35

het water

• vloeistof zonder kleur of smaak 
• komt uit de kraan
• zeewater (zout) - slootwater (zoet)
• Zin: Ze drinkt een glas water. 
• Zin: Het water uit de kraan is drinkwater. 

58

wel

• ja !
• het is waar
• akkoord
• Zin: Mijn vriendin vraagt of ik mee ga zwemmen, en ik zeg dat ik wel mee wil.

59

werken

• om geld te verdienen
• actief zijn
• moet je doen
• werkwoord: ik werk - wij werken
• Zin: Mijn moeder werkt in een kledingwinkel en ik werk in een supermarkt.

60

het zakje

• klein stukje plastic
• dingen in doen om mee te nemen
• Zin: Ik doe mijn broodje in een zakje, om mee te nemen naar school.

62

Waar zie je een man?

35

1. 
2. 
3. 
4. 

59+40

wel

niet

De .......................... en de .......................kregen samen een dochter. Dit kind wordt later een ...............

35+57

1. vrouw - man - zoon
2. vrouw - man - vrouw
3. man - vrouw - oma
4. man - vrouw - man

58

Water:
waar denk je aan bij water?

Wat betekent het woord:
zakje?

62

1. Een voorwerp waar je dingen in kunt doen.
2. Een pan waarmee je kan koken.
3. Een vuilniszak
4. Een bord.

Water
(noem 5 woorden)

Maak het rijtje (ik, jij, hij/zij, wij, jullie, zij)
van het werkwoord: werken