§4.3 Goden en wetenschappers

1 / 28
next
Slide 1: Video
GeschiedenisMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Feniks, Geschiedenis Werkplaats, Memo, Saga

Slide 2 - Slide

Aan het eind:
1. kun je uit de Griekse wereld enkele goden met kenmerken benoemen;

2. weet je twee/ drie Griekse filosofen op te sommen en kun je uitleggen waarom zij belangrijk zijn voor het ontstaan van de filosofie;

3. kun je twee / drie wetenschappers uit de Griekse Klassieke Oudheid navertellen en weet je op welk vakgebied zij gingen wetenschappelijk denken.

Slide 3 - Slide

Goden en mythen:
De oude Grieken (3000 v. C. tot 500 v. C.) kunnen natuurverschijnselen, zoals vulkaanuitbarstingen, onweer en droge seizoenen, niet verklaren. 
De oorzaak van deze verschijnselen zijn de goden, toch?
De natuurgodsdienst van de oude Grieken kennen veel goden (kortom, een polytheïstisch geloof). De oppergod heet Zeus. Hij heeft 2 broers, namelijk Poseidon (god van de zee) en Hades (god van het dodenrijk). 
Momenteel hebben veel mensen in Nederland een monotheïstisch geloof (geloof in 1 god).
De oude Grieken hebben voor alle goden mythen (godenverhalen), sagen (heldenverhalen) en legenden (wonderlijke verhalen)
Deze mythen van goden en halfgoden met bovennatuurlijke en menselijk krachten zijn nu nog steeds bekend, omdat deze mythen steeds mondeling zijn doorverteld en later zijn opgeschreven. Een van de bekendste schrijvers van een mythe is Homeros die de wereldbekende langverhalende (epos) gedichten Ilias en Odyssee over de Trojaanse Oorlog schrijft.
Voor alle (half)goden worden sportwedstrijden (Olympische Spelen) georganiseerd en bouwen de Grieken tempels op de mooiste plekken gebouwd, maar vooral op de berg Olympus waar de meeste (half)goden leven. In de tempel is een altaar te vinden, een speciale offersteen.
Om de wil van de goden beter te leren kennen, konden de Grieken naar een orakel. Daar was direct contact met de goden die aan priesters hun wil bekendmaakten. Het bekendste orakel is Delphi..
Hierna: filmpje uitleg Goden (+ 3 min).

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Sleep de 6 omschrijvingen naar de juiste afbeelding:
De oppergod, koning van alle goden.
Godin van de hemel + zus en vrouw van de oppergod.
God van de zee, overstro-, mingen en droogte + broer van de oppergod.
Godin van de maan en jacht + dochter van de oppergod.
God van oorlog en geweld.
God van de muziek, schoonheid, boogschieten, geneeskunde + zoon van de oppergod.

Slide 6 - Drag question

Enkele oude Grieken twijfelen vanaf de 6e eeuw v. Chr. aan het bestaan van goden en de bijbehorende mythen (godenverhalen). Zij heten filosofen.
Het woord filosoof komt van het Griekse philos (= liefhebber) en sofia (= wijsheid). Filosofen stellen vragen (bv waarom gaat water altijd naar beneden en nooit omhoog?) zonder god erbij te betrekken. Kortom, zelf nadenken, je eigen verstand gebruiken (rationeel denken)!
Zij stichten ook scholen (academie). De bekendste Griekse filosofen zijn: 
  • Socrates: de eerste echte filosoof uit de Griekse Oudheid en een grote vragensteller + moet als straf de gifbeker opdrinken, omdat hij teveel twijfelt aan het bestaan van goden. 
  • Plato: Politicus en leerling van Socrates
  • Aristoteles: Natuurkundige en leerling van Plato

Later komen er ook Grieken die niet alleen lastige vragen stellen, maar ook zelf gaan onderzoeken (experimenteren). Dit zijn de eerste wetenschappers. Vervolgens onstaan verschillende wetenschappen: geneeskunde, wiskunde, natuurkunde, sterrenkunde en de astrologie (de kunst van het voorspellen).
Bekende wetenschappers uit de Griekse Oudheid zijn:
  • Archimedes: wetenschapper op het gebied van wis -en natuurkunde
  • Pythagoras: Wiskundige en ontwerpt voor muziek de toonladder.
  • Hippocrates: Arts en geneeskundige en vindt dat ziektes niet door goden worden veroorzaakt. 
  • Herodotos: geschiedkundige / geschiedenisdocent en schrijft echte menselijke gebeurtenissen (ipv godenverhalen)



Filosofen en wijsheid:

Slide 7 - Slide

Sleep de omschrijvingen naar de juiste afbeelding:
de eerste echte filosoof uit de Griekse Oudheid en een grote vragensteller.
Politicus en leerling van Socrates.
Natuurkundige en leerling van Plato.
Wiskundige en ontwerpt voor muziek de toonladder.
Arts en geneeskundige en vindt dat ziektes niet door goden worden veroorzaakt. 

Slide 8 - Drag question

Hierna: filmpje (+ 19 min).

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Hoeveel jaren geleden was de
Griekse Klassieke Oudheid op z'n hoogtepunt?
A
Ongeveer 250 jaar
B
Ongeveer 2500 jaar geleden
C
Ongeveer 25.000 jaar geleden
D
Ongeveer 250.000 jaar geleden.

Slide 11 - Quiz

Twee uitspraken
1. De Oude Grieken hadden een monotheistische geloof.

2. De 12 belangrijkste goden van de Oude Grieken waren familie van mekaar en woonden samen op de berg Olympus.
A
Alleen uitspraak 1 is juist
B
Alleen uitspraak 2 is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist

Slide 12 - Quiz

Twee uitspraken:

1. De Oude Grieken stelden hun goden voor zoals zij zelf graag wilden zijn.

2. Een verschil tussen de goden en de Oude Grieken was dat de Oude Grieken wel verliefd en jaloers konden worden, maar de goden niet.
A
Alleen uitspraak 1 is juist
B
Alleen uitspraak 2 is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist

Slide 13 - Quiz

Bekijk hiernaast een print screen van 5:20.
Welke Griekse god herken jij?
A
Apollo
B
Aphrodite
C
Poseidon
D
Zeus

Slide 14 - Quiz

Welke plaats was volgens de Oude Grieken het middelpunt van de aarde?
A
Delphi
B
Athene
C
Olympus
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist

Slide 15 - Quiz

Welke rol speelt Homerus in de tijd van de Oude Grieken?
A
Homeros is een bekende priesteres van het orakel van Delphi
B
Homeros is de god van de landbouw
C
Homeros schrijft de bekende gedichten Ilias en Odyssee
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist

Slide 16 - Quiz

Twee uitspraken:

1. Het geloof van de Oude Grieken is gebaseerd op
feiten (de wetenschap) / mythen.

2. Volgens het kaart hiernaast hoort Nederland omstreeks 500 v. Chr. wel / niet bij de Griekse wereld.

(hierna weer klein stukje film kijken)
A
1. feiten (de wetenschap), 2. wel
B
1. feiten (de weteschap), 2. niet
C
1. mythen, 2. wel
D
1. mythen, 2. niet

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Video


Twee uitspraken:
1. De oude Grieken houden van toneelspel. Een blijspel heet een tragedie, een treurspel heet een komedie.

2. Filosofen zijn mensen die opzoek zijn naar kennis en wijsheid en twijfelen over het bestaan van goden.
A
Alleen uitspaak 1 is juist
B
Alleen uitspraak 2 is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist

Slide 19 - Quiz

Bekijk hiernaast een print screen van 13:50.

Wat zie je op de print screen?
A
Een agora
B
Een stoa
C
Een orakel
D
Een akropolis

Slide 20 - Quiz


Welke bekende Griekse filosoof is bekend geworden met het gezegde 'het enige dat ik zeker weet is dat ik niets weet'?
A
Aristoteles
B
Socrates
C
Plato
D
Pythagoras

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Video



Bij het vak geschiedenis heb je twee soorten bronnen, namelijk directe bronnen (= primaire bronnen) en indirecte bronnen (= secundaire bronnen)
Een directe bron  (= primaire bron) is een overblijfsel uit de tijd waarin de bron zelf gemaakt of gebruikt is.
Wie de bron heeft achtergelaten is dan van dezelfde tijd als de directe bron (= primaire bron) zelf.

Als de maker van de bron niet in dezelfde tijd als de bron leefde of niet aanwezig was bij de gebeurtenis waarover de bron gaat, dan is de bron een indirecte bron (= secundaire bron).
Kortom, de overblijfselen van het Parthenon op de Akropolis in Athene is een ....

A
geschreven primaire bron
B
ongeschreven primaire bron
C
geschreven secundaire bron
D
ongeschreven secundaire bron

Slide 23 - Quiz

Hiernaast zie je een fresco, een muurschildering op natte kalk, getekend door de Italiaanse schilder Rafaël uit 1509.
Op het schilderij 'de school van Athene' staan veel bekende Griekse filosofen.

Dit schilderij is een...
A
geschreven primaire bron
B
ongeschreven primaire bron
C
geschreven secundaire bron
D
ongeschreven secundaire bron

Slide 24 - Quiz


Bij het vak geschiedenis maken we onderscheid tussen feiten en meningen.
Een feit (objectief) is informatie waarvan de waarheid vaststaat.
Een mening (subjectief) is informatie die door een mens gekleurd of verdraaid is.

Welke zin over het fresco 'de school van Athene' is een mening (subjectief)? 
A
Op het fresco staan onder andere Plato, Socrates en Aristoteles
B
Het fresco is 500 cm bij 770 cm groot en is te vinden in Vaticaanstad.
C
Het fresco is getekend door Rafaël tussen 1509 en 1510
D
Sommige mensen beweren dat Rafaël het portret van Plato op Leonardo da Vinci heeft doen lijken.

Slide 25 - Quiz


In de geschiedenis zijn heel veel zaken voortdurend aan het veranderen. Deze veranderingen worden door historici (geschiedkundigen) bestudeerd en beschreven. 

Toch zijn er ook veel zaken die een korte of lange tijd hetzelfde bleven. Ook dit wordt onderzocht bij het vak geschiedenis. Het verschijnsel dat zaken hetzelfde blijven heet continuïteit.
Bij welke zin is sprake van continuïteit?
A
Door de list van 'het paard van Troje' winnen de Grieken de Trojaanse oorlog
B
De filosoof Socrates krijgt de gifbeker, omdat hij twijfelt aan het bestaan van goden.
C
De stelling van Pythagoras leer je nu nog steeds bij het vak wiskunde
D
Bij geen van de genoemde zinnen is sprake van continuïteit

Slide 26 - Quiz

Als iets heel dichtbij is, maar toch onbereikbaar, dan spreek je van ....
A
een tantaluskwelling
B
sisyphus arbeid
C
een pythagoras
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist

Slide 27 - Quiz


Hieronder nogmaals de leerdoelen, aan het eind:
1. kun je uit de Griekse wereld enkele goden met kenmerken benoemen;
2. weet je twee/ drie Griekse filosofen op te sommen en kun je uitleggen waarom zij belangrijk zijn voor het ontstaan van de filosofie;
3. kun je twee / drie wetenschappers uit de Griekse Klassieke Oudheid navertellen en weet je op welk vakgebied zij gingen wetenschappelijk denken.
Opdracht: zet de cijfers 1, 2 en 3 onder mekaar en geef antwoord op elk leerdoel: 

Slide 28 - Open question