What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Semana 2
Semana 2. Reader
1 / 49
next
Slide 1:
Slide
Spaans
MBO
Studiejaar 2
This lesson contains
49 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
9 videos
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Semana 2. Reader
Slide 1 - Slide
Voorstellen
1. ¿Cómo te llamas?
Me llamo....
2. ¿De dónde eres?
Soy de ...
3. ¿Cuántos años tienes?
Tengo .... años.
Slide 2 - Slide
Het werkwoord
SER
Slide 3 - Slide
4. El verbo ser
Slide 4 - Slide
Weet jij de persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan.
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)
YO
TÚ
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
u
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
señor González
Slide 5 - Drag question
Slide 6 - Video
https:
Slide 7 - Link
Verbo TENER= hebben
Slide 8 - Slide
https:
Slide 9 - Link
https:
Slide 10 - Link
Slide 11 - Video
Los artículos /Lidwoorden
De, het, een
zijn Nederlandse lidwoorden
In het Spaans zijn er
mannelijke
en
vrouwelijke
lidwoorden
In het Spaans zijn er lidwoorden voor
enkelvoud
en voor
meervoud
Een
bepaald
lidwoord is: de / het
Een
onbepaald
lidwoord is: een / een paar
De Spaanse bepaalde lidwoorden (de/het) zijn:
el, la, los, las.
De Spaanse onbepaalde lidwoorden (een/eenpaar) zijn:
un, una, unos, unas
Slide 12 - Slide
Mannelijke & vrouwelijke lidwoorden (Los artículos)
Mannelijke en vrouwelijk lidnaamwoorden (página 22)
Slide 13 - Slide
Mannelijke en vrouwelijke zelfstandig naamwoorden?
Hoe herken je die in het Spaans?
Mannelijke
zelfstandig
naamwoorden eindigen op:
-
O
: zoals EL libro (het boek), EL niño (de jongen), EL cuaderno (het schrift)
-L
: zoals EL hotel (het hotel), EL árbol (de boom)
-
AJE
: zoals EL equipaje (de bagage), EL garaje (de garage)
-OR
: zoals
EL amor (de liefde) EL vendedor (de verkoper)
Vrouwelijke zelfstandig naamwoorden eindigen op:
-A
: zoals LA casa (het huis), LA niña
(het meisje) LA bicicleta (de fiets)
-SIÓN
: LA decisión (de beslissing)
-CIÓN
: LA estación (het station)
-DAD
: LA edad (de leeftijd) LA verdad (de waarheid)
-TAD
: LA libertad (de vrijheid),
-ED
:
LA pared (de muur)
Slide 14 - Slide
El plural /Het meervoud
Als je een Spaans woord in het meervoud zet komt er '
s
' of '
es
' bij.
Eindigt een zelfstandig naamwoord op een klinker (A/E/O/U/I)?
+s
Eindigt een zelfstandig naamwoord niet op een klinker?
+es
La mes
a
> Las mesas El rotulador > Los rotuladores
El libr
o
> Los libros Una ciudad > Unas ciudades
Vergeet niet dat je ook het lidwoord moet aanpassen naar het meervoud!
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
spaansoefenen.weebly.com
Slide 17 - Link
mannelijke woorden
Vrouwelijke woorden
televisión
avión
café
libro
ciudad
Fresa
médico
canción
vacaciones
Slide 18 - Drag question
Nuevo tema:
verbos regulares (regelmatige werkwoorden)
-ar,
-er, -ir
Habl
ar
(praten)
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Video
- AR werkwoorden
yo bail
tú bail
él/ella/usted bail
Nosotros/nosotras bail
vosotros/as bail
ellos/ellas/ustedes bail
-O
-AS
-A
-AMOS
-ÁIS
-AN
Slide 21 - Drag question
Slide 22 - Slide
yo
tú
ella
nosotros
vosotros
ustedes
bailan
bailas
baila
bailamos
bailáis
bailo
Slide 23 - Drag question
Enkele nieuwe woorden:
una ciudad
un pueblo
un museo
un parque
una plaza
una iglesia
una tienda
un barrio
UNIDAD 2
een stad
een dorp
een museum
een park
een plein
een kerk
een winkel
een wijk
Slide 24 - Slide
interesante
impresionante
grande
pequeño/a
bonito/a
feo/a
barato/a
mucho/a
poco/a
famoso/a
interessant
indrukwekkend
groot
klein
mooi
lelijk
goedkoop
veel
weinig
beroemd
Slide 25 - Slide
¿Dónde está
Amsterdam?
Amsterdam
está
en el oeste de Holanda.
Slide 26 - Slide
https:
Slide 27 - Link
SCHEMA: wanneer gebruik je hay / está / están?
Slide 28 - Slide
HAY
betekent
er is/er zijn
je kunt
hay
combineren met:
>Onbepaald lidwoord (un, una,unos,unas )
>veel (mucho/a/os/as)
>weinig(poco/a/os/as
>een getal
ESTAR
Betekent :zijn/zich bevinden
gebruiken met bepaald lidwoord
EL/LA/LOS/LAS
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Video
Ejemplos : Hay
En mi ciudad hay un hotel
hay un estadio de fútbol
hay una plaza
hay dos iglesias
no hay (un) aeropuerto
hay muchas tiendas
hay pocos hoteles
hay 6 supermercados
hay muchas calles
no hay un centro comercial
Slide 31 - Slide
Ejemplos : ESTAR
¿Dónde
está
el hotel?
¿Dónde
está
Groningen?
¿Dónde
están los
estudiantes?
Dónde
está
el tren?
¿Dónde
están
el camping ?
ANTWOORDEN/
RESPUESTAS
El hotel
está
en el centro.
Groningen
está
en el norte.
El estudiante
están
en la clase.
El tren
está
en la estación.
El camping
está
cerca de la playa
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
13. ¿Hay o estar?
Alemania_______en Europa.
A
está
B
están
C
hay
Slide 34 - Quiz
Portugal y España ________en el sur de Europa
A
hay
B
está
C
están
D
estoy
Slide 35 - Quiz
Kies hay, ser of estar:
_________ muchas bicicletas en Holanda.
Slide 36 - Open question
Kies hay, ser of estar:
__________ un cine al lado del supermercado.
Slide 37 - Open question
Kies hay, ser of estar:
Mis padres __________ en Rotterdam.
Slide 38 - Open question
Slide 39 - Video
Enkelvoud
La iglesia antigua
El libro interesante
La película (film) interesante
La playa bonita
El aeropuerto moderno
El chico feo
El hotel caro
La casa grande
Meervoud
Las iglesias antiguas
Los libros interesantes
Las películas interesantes
Las playas bonitas
Los aeropuertos modernos
Los chicos feos
Los hoteles caros
Las casas grandes
Slide 40 - Slide
https:
Slide 41 - Link
werkworden -AR /-ER/ -IR
Slide 42 - Slide
Slide 43 - Slide
Slide 44 - Video
voorbeelden
Qué bebes?
Wat drink jij?
Bebo un café.
Ik drink een koffie.
Qué coméis?
Wat eten jullie?
Comemos paella.
We eten paella.
Slide 45 - Slide
voorbeelden
Dónde vives?
Waar woon jij?
Vivo en la Calle Rosas
. Ik woon in de Rozenstraat.
Qué escribes?
Wat schrijf jij?
Escribo una carta
. Ik schrijf een brief.
Slide 46 - Slide
werkwoorden die eindigen
op -er
comer
(eten)
beber
(drinken)
aprender
(leren)
comprender
(begrijpen)
vender
(verkopen)
leer
(lezen)
werkwoorden die eindigen
op -ir
vivir
(wonen, leven)
abrir
(openen)
escribir
(schrijven)
discutir
(discussiëren)
subir
(instappen)
partir
(vertrekken)
Slide 47 - Slide
Slide 48 - Video
Slide 49 - Video
More lessons like this
3. Describir tu ciudad/pueblo
May 2022
- Lesson with
49 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
3. Describir tu ciudad/pueblo
May 2022
- Lesson with
49 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Hay y Estar Filmpje deel 2
November 2022
- Lesson with
21 slides
Spaans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
3. Describir tu ciudad/pueblo
April 2023
- Lesson with
47 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Voorbereiding toets
March 2021
- Lesson with
32 slides
Spaans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
3. Describir tu ciudad/pueblo
April 2023
- Lesson with
47 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
2V1 - les 18 - STG
February 2022
- Lesson with
14 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
3. Verbos irregulares
June 2021
- Lesson with
43 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2