engelse woorden

Engelse woorden
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 7

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Engelse woorden

Slide 1 - Slide

Welke woorden hebben we allemaal besproken

Slide 2 - Open question

strux Engels
Woorden uit de hoofdstukken 1, 2, 3 en 4
*Jezelf voorstellen
*Iemand leren kennen
*Je familie

Slide 3 - Slide

Wat betekent Father
A
opa
B
broer
C
vader
D
neef

Slide 4 - Quiz

Wat betekent classmates
A
klasgenoten
B
genootjes
C
mede-genoten
D
leerlingen

Slide 5 - Quiz

Wat betekent farmer
A
boerderij
B
boerin
C
dieren
D
boer

Slide 6 - Quiz

Wat betekent joke
A
geintje
B
grap
C
kidding
D
lachen

Slide 7 - Quiz

Wat betekent animal
A
dier
B
dieren
C
beesten
D
beest

Slide 8 - Quiz

Wat betekent short
A
lang
B
klein
C
kort
D
mini

Slide 9 - Quiz

Wat betekent how
A
wanneer
B
wat
C
wie
D
hoe

Slide 10 - Quiz

Wat betekent who
A
jij
B
hij
C
wie
D
waar

Slide 11 - Quiz

Wat betekent where
A
waar
B
wie
C
wanneer
D
wat

Slide 12 - Quiz

Wat betekent when
A
waar
B
wanneer
C
hoelang
D
met

Slide 13 - Quiz

Stel jezelf voor.
schrijf de zin in het Engels

Slide 14 - Open question

Vertel hier in het Engels met wie je allemaal thuis woont.

Slide 15 - Open question

Vertel in het Engels hoe oud je bent. Maak een hele zin

Slide 16 - Open question

noem nog een paar woorden die je hebt onthouden

Slide 17 - Mind map