ABR7 27.08.2024

Welkom!
27.08.2024
1 / 24
next
Slide 1: Slide
AndersMBOStudiejaar 1

This lesson contains 24 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Welkom!
27.08.2024

Slide 1 - Slide

Planning
- Terugblik
- Verder 1.1
- 1.2
- 1.3
- Afsluiting

Slide 2 - Slide

Terugblik
  • Woordenlijsten 

Slide 3 - Slide

1.1
- Samen spreken opdr. 12
- Opdr. 13 + 14

Slide 4 - Slide

1.2
  • Bekijk het schema op blz. 11
  • Hoofdzinnen
  • Voorbeeld: Ik ga morgen schoonmaken. 
  • 1. Wie wat
  • 2a. Eerste werkwoord
  • 3. Rest
  • 2b. Tweede werkwoord

Slide 5 - Slide

1.2
  • Er zijn ook zinnen zonder tweede werkwoord (''2b'')
  • Voorbeeld: 
  • Ik ga al drie jaar naar school.
  • Wij wonen al vijf jaar in Enschede. 
  • Rest van de zin (''3.'') staat op de 3e plaats. Dit kan een tijd of plaats zijn.
  • Ik ga al drie jaar naar school.
  • Wij wonen al vijf jaar in Enschede. 

Slide 6 - Slide

1.2
  • Voorbeeld: Zij woont al 38 jaar in Nederland. 
  • 1.Wie of wat? 
  • 2.Werkwoord
  • 3. Tijd (rest)
  • 3. Plaats (rest)

--> De tijd staat vaak voor de plaats!

Slide 7 - Slide

1.2
  • De rest kan ook een ''wie of wat'' zijn. 
  • Voorbeeld: Ik koop in het weekend kaas op de markt. 
  • 1. Wie of wat?
  • 2. Werkwoord
  • 3. Tijd
  • 3. Wie of wat
  • 3. Plaats

Slide 8 - Slide

1.2
- Opdr. 16 samen 

Slide 9 - Slide

1.2
- Opdr. 17 en 18 + 19 in 2-tallen. 
- 18 bespreken

Slide 10 - Slide

1.2
- Maak opdr. 19 zelfstandig
- Bespreken
- Oefen in tweetallen opdr. 20

Slide 11 - Slide

1.2
  • RONDE 1
  • Pak een papier
  • Schrijf een WERKWOORD op
  • Vouw het papier op / Geef het papier aan je buurman of buurvrouw
  • Schrijf een ONDERWERP (wie of wat) op
  • Vouw het papier op / geef het papier aan je buurman of buurvrouw
  • Schrijf een TIJD op
  • Vouw het papier op / Geef het papier aan je buurman of buurvrouw
  • Schrijf een PLAATS op
  • Maak een zin met de woorden op je papier
  • Lees de zin voor

Slide 12 - Slide

1.2
  • RONDE 2
  • Pak een papier
  • Schrijf een ONDERWERP (wie of wat) op
  • Vouw het papier op / Geef het papier aan je buurman of buurvrouw
  • Schrijf een EERSTE WERKWOORD op
  • Vouw het papier op / geef het papier aan je buurman of buurvrouw
  • Schrijf een TIJD op
  • Vouw het papier op / Geef het papier aan je buurman of buurvrouw
  • Schrijf een WIE OF WAT op
  • Vouw het papier op / Geef het papier aan je buurman of buurvrouw
  • Schrijf een PLAATS op
  • Vouw het papier op / Geef het papier aan je buurman of buurvrouw
  • Schrijf een TWEEDE WERKWOORD op
  • Lees de zin voor

Slide 13 - Slide

1.3
  • Lees het schema, wat valt je op?

Slide 14 - Slide

1.3





Let op!!! Je gebruikt dit is, dat is, dit zijn en dat zijn voor de- én het woorden!!!
dichtbij
ver weg
enkelvoud
Dit is mijn huis. 
Dat is mijn fiets.
meervoud
Dit zijn onze kinderen.
Dat zijn onze dochters.

Slide 15 - Slide

1.3
  • Samen oefenen
  • ''Dit is...''
  • ''Dat is...'' 
  • ''Dit zijn...''
  • ''Dat zijn...''

Slide 16 - Slide

1.3
- Opdr. 22 klassikaal
- Opdr. 23 + 24 in 2-tallen. 

Slide 17 - Slide

1.3
''Van wie is dit...?''

Slide 18 - Slide

1.3
  • Maak 2 groepen
  • Groep A: links
  • Groep B: rechts
  • ''Dit is...?''/''Dat is...?'' /''Dit zijn...?''/''Dat zijn...?''
  • Stel nu zelf vragen!

Slide 19 - Slide

1.4
  • Bekijk de tekst van opdr. 26
  • Moeilijke woorden?
  • Samen lezen

Slide 20 - Slide

1.4
  • Lees de tekst nog een keer zelf
  • Opdr. 27 zelf
  • Bespreken

Slide 21 - Slide

1.4
  • Bekijk de tips op blz. 15
  • Wat betekent ''tegelijk''? 
  • Andere moeilijke woorden?

Slide 22 - Slide

1.4
  • Maak opdr. 28
  • Bespreken
  • Opdr. 29 + 30 in 2/3-tallen
  • Bespreken
  • Goede tips?

Slide 23 - Slide

Afsluiting

Slide 24 - Slide