Klas 1 - aller + herhaling werkwoorden

Klas 1 - aller + herhaling werkwoorden
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Klas 1 - aller + herhaling werkwoorden

Slide 1 - Slide

Salut!

Slide 2 - Slide

Nous (parler) anglais.
A
parlez
B
parle
C
parlent
D
parlons

Slide 3 - Quiz

Il (manger) un sandwich.
A
mange
B
manges
C
manget
D
mangest

Slide 4 - Quiz

J'(aimer) les crêpes.
A
aime
B
aimes
C
aiment
D
aimons

Slide 5 - Quiz

Ils (détester) le fromage.
A
déteste
B
détestent
C
détestez
D
détestes

Slide 6 - Quiz


Elle ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 7 - Quiz


Vous ________ (avoir)
A
avez
B
as
C
ont
D
avons

Slide 8 - Quiz


Nous ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 9 - Quiz


Ils ________ (avoir)
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 10 - Quiz


Nous ________ (être)
A
suis
B
es
C
êtes
D
sommes

Slide 11 - Quiz


Je ____________ (être)
A
suis
B
serai
C
est
D
seront

Slide 12 - Quiz


hij is
A
elle est
B
il es
C
il est
D
elle es

Slide 13 - Quiz

ALLER - GAAN

Slide 14 - Slide

Het werkwoord "aller" aller = gaan. Net als être (zijn) en avoir (hebben) is aller een onregelmatig werkwoord
Aller
Gaan 
Je vais
Ik ga
Tu vas
Jij gaat
Il / elle  va
Hij / zij gaat
on va
wij gaan/ men gaat
nous allons
wij gaan
vous allez
jullie gaan / u gaat
Ils / Elles vont
zij gaan

Slide 15 - Slide

aller =
A
beginnen
B
gaan
C
lopen

Slide 16 - Quiz

je (aller)
A
suis
B
vas
C
ai
D
vais

Slide 17 - Quiz

ils (aller)
A
ont
B
vont
C
sont
D
va

Slide 18 - Quiz

nous (aller)
A
allez
B
allons
C
vons
D
sommes

Slide 19 - Quiz

vous ___ (aller)
A
avons
B
allons
C
allez
D
sommes

Slide 20 - Quiz

Werkwoorden check

Slide 21 - Slide

ik ben

Slide 22 - Slide

hij gaat

Slide 23 - Slide

ik hou van (aimer)

Slide 24 - Slide

wij hebben

Slide 25 - Slide

jullie spreken (parler)

Slide 26 - Slide

zij gaan

Slide 27 - Slide

jij bent

Slide 28 - Slide

ik eet (manger)

Slide 29 - Slide