This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Woorden: hoofdstuk 3.5 deel 2
Slide 1 - Slide
Wat is het leukste wat je dit weekend hebt gedaan?
Slide 2 - Open question
Even de absenten....
Zet je microfoon aan als ik je naam zeg!
Lukt dit echt niet, dan even in de chat!
Slide 3 - Slide
Doelen van dit hoofstuk
Ik weet (weer) wat een voor- en achtervoegsel is.
Ik weet (weer) wat een grondwoord is.
Ik weet wat een afleiding is.
Aan het einde van de les ken ik de betekenis van de 20 nieuwe woorden van deze paragraaf.
Slide 4 - Slide
Woorden opzoeken.
Zoek het volgende op:
Wat is een synoniem?
Wat is een homoniem?
Zoek vier synoniemen bij vier woorden uit de woordenlijst.
Zoek vier homoniemen bij vier ANDERE woorden uit de woordenlijst.
Totaal acht (8) woorden dus!
Slide 5 - Slide
Leg uit wat een grondwoord is.
Slide 6 - Open question
Woorden met een voorvoegsel
Slide 7 - Mind map
Woorden met een achtervoegsel
Slide 8 - Mind map
Grondwoord 1
Een grondwoord is een woord waarbij je een voorvoegsel en achtervoegsel kunt schrijven.
ongebruik(e)lijk
Door te kijken naar een grondwoord, voorvoegsel en achtervoegsel kun je de betekenis van een woord achterhalen
Slide 9 - Slide
Woorden toetsen!
Er zijn 20 woorden (blz. 164)
Verzin 3 toets
vragen met deze woorden.
Slide 10 - Slide
Grondwoord 2
Een grondwoord noem je ook wel een kernwoord.
.
Slide 11 - Slide
Leg uit wat een afleiding is.
Slide 12 - Open question
Afleiding 1.
In het kort:
Er is een voor- of achtervoegsel aan een woord toegevoegd.
Het is een woord dat is ontstaan uit een ander woord.
Slide 13 - Slide
Een afleiding is het woord: onschuldig.
Het grondwoord hierin in het woord ‘’schuld’’. Het voorvoegsel is –on (voorvoegsel). Het achtervoegsel is –ig (achtervoegsel).
‘’Ig’’ is net zoals ‘’on’’ geen zelfstandig woord.
Slide 14 - Slide
Een afleiding is, kort gezegd, een woord dat is ontstaan uit een ander woord. Aan een grondwoord kunnen dan taalelementen toegevoegd worden die niet als losse woorden zelf kunnen voorkomen. Die taalelementen zijn voor- of achtervoegsels.