moeten, have to, must, should,can, could

3B
Info: Mondeling
Maandag: Daniël, Kenan, Sontje, Esmanur,Mikhail.
Donderdag: andere leerlingen
Let op:  Leerlingen maken opdrachten tijdens de les. Zij worden opgehaald om het mondeling te houden. 
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

3B
Info: Mondeling
Maandag: Daniël, Kenan, Sontje, Esmanur,Mikhail.
Donderdag: andere leerlingen
Let op:  Leerlingen maken opdrachten tijdens de les. Zij worden opgehaald om het mondeling te houden. 

Slide 1 - Slide

Goal: Tell someone what to do

Slide 2 - Slide

Modals = hulpwerkwoorden
Must, have to & should:
  • betekenen alle drie 'moeten'
  • Na deze hulpwerkwoorden volgt het hele werkwoord,                 bijvoorbeeld:        'I must eat something.'                                                                                                             'You have to go to   school.'

  • Op de volgende dia leer je wanneer je welk hulpw.w. gebruikt!

Slide 3 - Slide

Moeten
Have to
Informeel
(iets moet van een ander of je hebt geen keuze)
Must
 formeel/officieel- wet/regels 
het is logisch/iets kan niet anders

Should (n't)
zou moeten/bij advies geven of iemand afraden 

Slide 4 - Slide

Voorbeelden
We have to go home now because it is getting dark 
She has to get up early tomorrow for the ski trip.

You must be 18 years or older to drive a truck.
You must wear a safety harness if you climb up a mountain. 

You should wear walking shoes when hiking
You should not smoke cigarettes .
 

Slide 5 - Slide

can/could
Je gebruikt can of could vooraan een vraag als je vraagt of jij/iemand anders iets kan doen.

Can you call me back?
Could you give me some money?    ( beleefd/ Zou kunnen)


Slide 6 - Slide

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

Please excuse me for a moment. I ___ go to the toilet.
A
must
B
have to

Slide 7 - Quiz

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

All my favourite actors are in this film, so it ___ be good.
A
must
B
should

Slide 8 - Quiz



You ____ my bike if you want
A
can
B
could

Slide 9 - Quiz

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

All my favourite actors are in this film, so it ___ be good.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 10 - Quiz

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

Children ____ go to school.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 11 - Quiz

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

I ____ study today.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 12 - Quiz

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

She ____ go to the doctor today, for a regular check-up.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 13 - Quiz

om aan te geven dat iemand anders vindt dat iets moet.
advies of een suggestie geven. 
verplichtend!

should

must

have to

Slide 14 - Drag question

I think you ___ respect the elderly.
A
should
B
should not
C
have to

Slide 15 - Quiz

You ... be 18 before you can drive.
A
should
B
must
C
have to
D
don't have to

Slide 16 - Quiz

I ___ go now, or I'll miss my bus.
A
should
B
must
C
have to
D
have got to

Slide 17 - Quiz

Opdracht 54/ B. 117
 A) Mogelijkheid/advies
Zet een ster achter het werkwoord 

B) Verplichtingen
omcirkel het werkwoord

C) zou kunnen/beleefd vragen
Onderstreep het werkwoord 

Could you tell me what happened?






Maak ook
opdrachten 55 t/m 57


Slide 18 - Slide