Oefenles chapitre 5 (ABCD)

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Welk woord hoort er niet bij?

1. plus tard
2. manger
3. avoir faim
4. avoir soif

Hoe vertaal je "sauver" in het Frans?

1. twijfelen
2. aandoen
3. redden
4. vertellen

Wat betekent "avoir besoin de"?

1. misschien
2. iets
3. eruitzien
4. nodig hebben

Wat betekent 'peut-être'?

1. uiteindelijk
2. misschien
3. want
4. dus

Welk woord hoort er niet bij?

1. la viande
2. le rêve
3. le poisson
4. le lait

Wat betekent 'le boeuf'?

1. het vlees
2. de vis
3. de doos
4. het rundvlees

Wat betekent "apprendre"?

1. werken
2. leren
3. slagen
4. bestellen

Hoe zeg je "het beroep" in het Frans?

1. le verre
2. la bouteille
3. le métier
4. la tasse

Hoe vertaal je "hésiter" in het Frans?

1. twijfelen
2. aandoen
3. redden
4. vertellen

Wat betekent "avoir l'air"?

1. misschien
2. iets
3. eruitzien
4. nodig hebben

Wat betekent 'prêt'?

1. uiteindelijk
2. klaar
3. want
4. dus

Welk woord hoort er niet bij?

1. le fromage
2. la vie
3. la glace
4. la crêpe

Wat betekent 'il faut'?

1. als
2. dus
3. sinds
4. je moet

Wat betekent "commander"?

1. eten
2. werken
3. worden
4. bestellen

Hoe zeg je "de fles" in het Frans?

1. le verre
2. la bouteille
3. le métier
4. la tasse

Welk woord hoort er niet bij?

1. la crêpe
2. le verre
3. la tasse
4. le paquet

Vertaal in het Frans:
ik wil graag een glas water

Vertaal in het Frans:
ik neem het dagemenu

Vertaal in het Frans:
neem jij ook een toetje?

Het delend lidwoord

Bestaat niet in het Nederlands.

Als er in het Nederlands geen lidwoord voor het zelfstandig naamwoord komt, dan krijg je in het Frans het delend lidwoord.

Delend lidwoord in het Frans

Dat zijn: du - de la - de l' - des  

LET OP!

du, de la, de l' & des veranderen in de of d' NA EEN WOORD VAN HOEVEELHEID

Voorbeelden van hoeveelheidswoorden

• un peu                         
• beaucoup
• une bouteille
• une boîte
• une tasse
• Attention, na wekwoorden aimer, adorer, préférer, détester, gebruik je : LE, LA, L' of LES

• un litre
• un kilo
• trop
• un paquet 
• un verre

Vul het juiste delend lidwoord in:
Ma mère achète......pain.

1. des
2. de la
3. du
4. de

Je prends ..... poisson.
(Kies het goede delend lidwoord)

1. de la
2. de l'
3. du
4. des

Kies het juiste delend lidwoord:
Je prends une salade avec ___ tomates.

1. du
2. des
3. de la
4. de l'

Vul het juiste delend lidwoord in:
J'ai acheté une bouteille ______ coca

1. de
2. de la
3. du
4. des

Je prends ..... vin (le)
(Kies het goede delend lidwoord)

1. de la
2. du
3. de l'
4. des

Kies het juiste delend lidwoord:
Mon père aime ___ crevettes.

1. des
2. les
3. de la
4. de l'

Vul het juiste delend lidwoord in:
J'ai soif. J'ai bu un litre ____ eau.

1. des
2. de la
3. d'
4. de

Elle achète un paquet ____ cigarettes.
(Kies het goede delend lidwoord)

1. de la
2. des
3. de l'
4. de

Kies het juiste delend lidwoord:
Je bois une tasse ____ café.

1. du
2. de
3. de la
4. de l'

Je déteste _______ aubergine.
(Kies het goede delend lidwoord)

1. du
2. l'
3. de l'
4. de

Kies het juiste delend lidwoord:
Mon père n'aime pas la viande, il préfère _____ plats végétariens.

1. des
2. de l'
3. de la
4. les