Rekenen groep 7 herhaling blok 4/5/6

Rekenen
Herhalingsles blok 4/5/6
Gebruik een kladblaadje!!
1 / 38
next
Slide 1: Slide
RekenenBasisschoolGroep 7

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Rekenen
Herhalingsles blok 4/5/6
Gebruik een kladblaadje!!

Slide 1 - Slide

Toets blok 6
Welk percentage hoort erbij? 3 van de 20
Welke breuk hoort er bij 40 %
Welke breuk hoort er bij 15 %

Slide 2 - Slide

Sanne wil een reep chocola geven aan alle 175 kinderen op de hockeyclub omdat ze weggaat. De repen zijn per 4 verpakt in een verpakking. Hoeveel verpakkingen moet ze kopen?

Slide 3 - Open question

Een clown bestelt 225 ballonnen voor zijn volgende show. Hij wil de ballonnen uitdelen aan 6 kinderen. Elk kind krijgt even veel ballonnen. Hoeveel ballonnen krijgt elk kind? Hoeveel ballonnen houdt de clown over?

Slide 4 - Open question

Bij de bloemenwinkel werden op maandag 19 boeketten verkocht. Op dinsdag waren dit er 24, op woensdag 37, op donderdag 7 en op vrijdag 13. Hoeveel boeketten werden er gemiddeld per dag verkocht?

Slide 5 - Open question

272 : 6 =

Slide 6 - Open question

734 : 6 =

Slide 7 - Open question

In de winkel staan 6576 pakken drinken. Vandaag worden er 321 pakken verkocht. Hoeveel zijn er nog over?

Slide 8 - Open question

Er zijn 5480 bezoekers op het festival. 698 mensen komen met de fiets en de rest komt met de auto. Hoeveel mensen komen er met de auto?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Welke bouwplaat?
A
B
C
D
x

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Van welke figuur is de bouwplaat?
A
B
C
D
x

Slide 13 - Quiz

Welk getal is het kleinst?
A
4.2
B
4.8
C
3.4
D
3.6

Slide 14 - Quiz

Welk getal is het kleinst?
A
5.36
B
5.63
C
5.34
D
5.43

Slide 15 - Quiz

Welk percentage hoort bij deze breuk?
1/2
A
25%
B
50%
C
75%
D
20%

Slide 16 - Quiz

Welk percentage hoort bij deze breuk?
1/4
A
25%
B
50%
C
75%
D
20%

Slide 17 - Quiz

Welk percentage hoort bij deze breuk?
1/5
A
10%
B
25%
C
20%
D
50%

Slide 18 - Quiz

Welk percentage hoort bij deze breuk?
1/8
A
10%
B
12.5%
C
25%
D
50%

Slide 19 - Quiz

Welk percentage hoort bij deze breuk?
3/4
A
25%
B
50%
C
75%
D
80%

Slide 20 - Quiz

Welk percentage hoort bij deze breuk?
4/5
A
20%
B
40%
C
60%
D
80%

Slide 21 - Quiz

Welk percentage hoort bij deze breuk?
1/20
A
1%
B
5%
C
10%
D
20%

Slide 22 - Quiz

Welk percentage hoort bij deze breuk?
6/20
A
10%
B
20%
C
30%
D
60%

Slide 23 - Quiz

Welk percentage hoort bij deze breuk?
6/8
A
12.5%
B
37.5%
C
50%
D
75%

Slide 24 - Quiz

Welk percentage hoort bij deze breuk?
3/8
A
12.5%
B
25%
C
37.5%
D
50%

Slide 25 - Quiz

Welk percentage hoort bij deze breuk?
9/10
A
9%
B
90%
C
75%
D
50%

Slide 26 - Quiz

Delen van een heel getal door een breuk. 


Hoe zat dat ook alweer?

5:1/2=
Hoe vaak past 1/2 in de 5?


Slide 27 - Slide

Nu een moeilijkere in een verhaaltjessom
De vloer is 9 meter lang. De vloer wordt betegeld met tegels van 3/10 meter. Hoeveel tegels heb ik nodig?
Som wordt dus 9 : 3/10 =
Vermenigvuldig het hele getal met de noemer van de breuk.
Deel dit dan door de teller
Dus:      9 x 10 = 90         90 : 3 = 30
Ik heb dus 30 tegels nodig!

Slide 28 - Slide

In een bak zit 3 liter yoghurt. In een klein bakje past 2/10 liter. Hoeveel bakjes kan ik vullen?
A
10
B
15
C
20
D
30

Slide 29 - Quiz

In een grote bak zit 30 kg snoep. In een zakje gaat 2/6 kg. Hoeveel zakjes kan ik vullen?
A
30
B
60
C
90
D
180

Slide 30 - Quiz

Een touw is 8 meter lang. Joost knipt stukken van 1/4 meter. Hoeveel stukken heeft hij geknipt?
A
8
B
28
C
32
D
48

Slide 31 - Quiz

De waterval is 4 meter. Het water stroomt daarna nog 2.35 km verder. Hoeveel meter is dat in totaal?
A
2.354
B
23.54
C
235.4
D
2354

Slide 32 - Quiz

Van mijn huis naar school is 1.2 km. Dan loop ik daarna nog naar een vriendje en dat is 650 meter. Hoe veel meter moet ik lopen?
A
1.850
B
18.5
C
185
D
1850

Slide 33 - Quiz

Van mij naar een vriendin is het 8.2 km. Ik stop na 5600 meter bij de pomp om te tanken. Hoeveel meter moet ik nu nog?
A
2000
B
2400
C
2600
D
2800

Slide 34 - Quiz

Ik had voor Engels de cijfers:
5.4 / 3.2 / 8.1 / 7.3
Wat sta ik nu gemiddeld?
A
5
B
5.5
C
6
D
6.5

Slide 35 - Quiz

Jan heeft 30 euro, Piet heeft 35.75 en Klaas heeft 24.25 euro.
Hoeveel hebben we gemiddeld?
A
20
B
30
C
40
D
50

Slide 36 - Quiz

Er zijn 4 koelkasten met verschillende temperaturen.
2.8 / 1.4 / 3.3 / 2.1 / 1.9
A
2
B
2.1
C
2.3
D
2.5

Slide 37 - Quiz

Morgen maak je de toets van blok 4/5/6

Succes :)

Slide 38 - Slide