6.2 Pruiken en Problemen in de 18e eeuw

Hoofdstuk 6
6.2 Pruiken en Problemen in de 18e eeuw
1 / 15
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 6
6.2 Pruiken en Problemen in de 18e eeuw

Slide 1 - Slide

Kenmerkende Aspecten
  • Het streven van vorsten naar absolute macht (absolutisme) (Tijdvak 6!!)
  • Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
  • 'Verlicht denken' werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
  • De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

6.2.1 
Koningen in de knel

Slide 4 - Slide


L'État, c'est Moi

  • De wil van de koning is wet. Dit noem je absolutisme

  • Lodewijk XIV was een Franse koning met asolute macht. 
  • Deze macht is door god gegeven: droit divin (goddelijk recht)

  • Zo hoeft dus ook niemand aan de koning te twijfelen...

Slide 5 - Slide


Standenmaatschappij

  • Sinds de middeleeuwen was de Franse samenleving verdeeld in 3 standen: 'bidders, strijders en werkers'

  • Over deze verdeling kon niet worden getwijfeld: God had dit zo bepaald.

Slide 6 - Slide

De 1e stand
  • De geestelijkheid: de mensen van de kerk. Zij zorgden dat de mensen in de hemel zouden komen. De hoge geestelijken woonden in grote paleizen en hadden vooral rechten (en maar weinig plichten).

  • De geestelijken bezaten veel grond: het waren grootgrondbezitters

Slide 7 - Slide

De 2e stand

  • De edelen: de mensen van adel. Zij zorgen voor het bestuur en de verdediging van het land. Zij woonden in grote paleizen en hadden vooral rechten (en maar weinig plichten).

  • De koning vertrouwde hen niet: daarom mochten (moesten!) ze bij hem in de buurt wonen. Zo kon hij ze in de gaten houden.



Slide 8 - Slide

De 3e stand
  • De boeren en de burgers. Eigenlijk iedereen die niet bij de 1e of 2e stand hoorde. Daarom waren er in de 3e stand ook grote verschillen. Zo had je de rijke burgerij, de bourgeoisie. Dit waren mensen met een eigen bedrijf of een diploma.

  • De 3e stand had alle plichten: zij moesten bijvoorbeeld wél belasting betalen.



Slide 9 - Slide

Opdrachtje
Ga naar tijd voor geschiedenis (6.2) en schrijf 3 redenen op waardoor de koningen die het absolutisme aanhielden in de knel kwamen. Geef een reden die te maken heeft met het bestuur & het leger, een die te maken heeft met de staatskas en die te maken heeft met de standenmaatschappij
timer
5:00

Slide 10 - Slide

6.2.2
Ongelijkheid tussen de standen

Slide 11 - Slide


Onrust door ongelijkheid

  • De derde stand (80% van de bevolking) waren zeer ontevreden, omdat zij als enige niet vrijgesteld waren van het betalen van belastingen.
  • Er heerste grote armoede en de arbeidsomstandigheden waren slecht
  • Vooral de bourgeoisie begon zich uit te spreken tegen deze ongelijkheden.
Bourgeoisie= Rijke burgerij

Slide 12 - Slide

Welke ongelijkheden?
  • Geen inspraak
  • Ongelijke belasting verdeling
  •  Ongelijke rechtspraak
  • Geen aandacht voor de handel
De handelaren, bankiers, de artsen, maar ook advocaten en notarissen waren woedend dat zij, als leden van de Derde Stand, geen enkele zeggenschap hadden in het bestuur. Deze kritiek werd door de koning met boetes en opsluiting bestraft.
De bourgeoisie had geen inspraak in het bestuur, maar betaalde wel een groot deel van de belastingen. 
Burgers en boeren kregen zwaardere straffen opgelegd voor overtredingen dan edelen en geestelijken.
De overheid deed geen moeite om de handel te bevorderen, tot grote ergernis van de kooplieden

Slide 13 - Slide

In koffiehuizen, genootschappen en salons werd volop gepraat over een andere samenleving.....

Slide 14 - Slide

Huiswerk
Havo: 1, 3, 5, 6, 8
Vwo: 1, 3, 4, 5, 6

Slide 15 - Slide