This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
H 2.4 Atoombouw
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
3 modellen gebruiken om de bouw van een atoom te beschrijven;
met behulp van protonen, neutronen en elektronen de bouw van een atoom beschrijven;
berekeningen aan atomen uitvoeren met het atoomnummer en het massagetal;
uitleggen wat isotopen zijn en deze weergeven met twee notaties;
uitleggen waarom atoomsoorten een relatieve atoommassa hebben.
Slide 2 - Slide
Atoommodel van Dalton
1808
Een atoom is een massief balletje.
Ieder atoom heeft volgens Dalton een verschillende diameter en is daardoor uniek voor een bepaalde atoomsoort.
Slide 3 - Slide
Atoommodel van Thomson
1904
Thomson zag een atoom als een krentenbol waar de elektronen verdeeld zaten. Net zoals in het deeg.
Slide 4 - Slide
Atoommodel van Rutherford
1911
Atomen hebben een kleine positieve kern met een negatieve wolk waar elektronen zich in bevinden.
99% lege ruimte
Slide 5 - Slide
Atoommodel van Bohr
1913
Elektronen zitten niet in een wolk maar in schillen rond de kern.
(VWO)
Slide 6 - Slide
Atoombouw
Een atoom is opgebouwd uit protonen, neutronen en elektronen. De 1+ geladen protonen (p) en de ongeladen neutronen (n) bevinden zich in de atoomkern. De 1− geladen elektronen (e-)bevinden zich in een wolk rond de atoomkern.
Slide 7 - Slide
Atoombouw
Een atoom bestaat uit:
- elektronen (-)
- protonen (kern) (+)
- neutronen (kern)(o)
Slide 8 - Slide
Atoomnummer
Het atoomnummer is gelijk aan het aantal protonen in de kern van het atoom. Alle atomen van dezelfde soort hebben hetzelfde atoomnummer.
atoomnummer = aantal protonen
aantal elektronen = aantal protonen (geen lading)
massagetal = aantal protonen + aantal neutronen
Slide 9 - Slide
Isotopen
Meesteelementen hebben meerdere isotopen.
Isotopenzijn atomen met hetzelfde aantal protonenin de kern, maar een ander aantal neutronen.
Isotopen hebben dus hetzelfde atoomnummer, maar een andere massa.
Slide 10 - Slide
Isotopen
Slide 11 - Slide
Isotopen
Slide 12 - Slide
Atoomnummer, massagetal en isotopen
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Het element met atoomnummer 11 is natrium
A
ja
B
nee
Slide 15 - Quiz
Wat is een isotoop?
A
Zelfde atoom,
andere massa
B
Ander atoom,
zelfde massa
C
Zelfde atoom,
ander atoomnummer
D
Ander atoom,
zelfde atoomnummer
Slide 16 - Quiz
Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel protonen heeft natrium?
A
11
B
12
C
23
D
34
Slide 17 - Quiz
Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel elektronen heeft natrium?
A
11
B
12
C
13
D
34
Slide 18 - Quiz
Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel neutronen heeft natrium?
A
11
B
12
C
13
D
24
Slide 19 - Quiz
Waar vind je de neutronen en waar zijn ze gelijk aan?
A
Rond de kern, gelijk aan de massa
B
In de kern, gelijk aan de massa
C
Rond de kern, gelijk aan (massa - atoomnummer)
D
In de kern, gelijk aan
(massa - atoomnummer)
Slide 20 - Quiz
Het atoomnummer is het aantal...
A
protonen van een atoom
B
neutronen van een atoom
C
elektronen van een atoom
D
protonen en elektronen van een atoom
Slide 21 - Quiz
Als er een neutron bij komt dan
A
Wordt het atoom nummer hoger
B
Wordt het atoomnummer lager
C
Wordt het massagetal hoger
D
Wordt het massagetal lager
Slide 22 - Quiz
Hebben isotopen verschillende chemische eigenschappen?
A
Ja
B
Nee
Slide 23 - Quiz
Isotopen verschillen van elkaar in ...
A
Aantal protonen
B
Aantal elektronen
C
Aantal protonen en elektronen
D
Aantal neutronen
Slide 24 - Quiz
N-14 heeft 7 protonen en 7 neutronen. C-14 heeft 6 protonen en 8 neutronen. N-14 en C-14 zijn isotopen