This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
2.5 Veranderingen in Nederlandse steden
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Planning
Herhaling 2.4
Uitleg 2.5 Werken aan opdrachten
* Je weet hoe de Nederlandse stad is opgebouwd.
* Je begrijpt hoe probleemwijken in steden kunnen ontstaan.
* Je kunt oplossingen aandragen voor problemen in steden.
Slide 2 - Slide
Als een dorpje wordt opgeslokt door uitbreidende steden, is er sprake van
A
Agglomeratie
B
Stadsregio
C
Stedelijk gebied
D
Smart cities
Slide 3 - Quiz
De belangrijkste Nederlandse steden liggen in Nederland in
A
het noorden
B
het oosten
C
het zuiden
D
het westen
Slide 4 - Quiz
Inwoners van een Nederlandse stad
Sleep de ontwikkeling naar de juiste periode
Jaartallen van 1564 (links) tot 2019 (rechts)
Urbanisatie
Suburbanisatie
Re-urbanisatie
Slide 5 - Drag question
Vooral arme landen hebben vaak een
A
Primate city + hoog verstedelijkingstempo
B
Primate city + laag verstedelijkingstempo
C
stedelijk netwerk + laag verstedelijkingstempo
D
stedelijk netwerk + hoog verstedelijkingstempo
Slide 6 - Quiz
H: Bij een vestigingsoverschot:
A
Gaan er meer mensen naar een plek toe dan er weg gaan
B
Verlaten meer mensen een plek dan er naartoe gaan.
Slide 7 - Quiz
Hoe heet het groene gebied midden in de Randstad?
A
Flevopolder
B
Veluwe
C
Biesbosch
D
Het groene hart
Slide 8 - Quiz
Wat betekent CBD?
A
Centrale belasting dienst
B
Communication Board director
C
Critical Banana Detroit
D
Central Business District
Slide 9 - Quiz
Amsterdam
Rotterdam
Groene Hart
Randstad
Slide 10 - Drag question
Opbouw van een stad
= De manier waarop een stad in wijken is verdeeld.
Slide 11 - Slide
1. (Oude) binnenstad
nauwe straatjes met winkels en cafeetjes. In dure grachtenpanden zitten kantoren. Er wonen niet veel mensen.
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
2. 19e-eeuwse wijken
Er is een hoge woningdichtheid, dus veel woningen per hectare, weinig groen, krappe, goedkope woningen. Er wonen veel jongeren en mensen met een migratieachtergrond. Er zijn ook opgeknapte straten: daar wonen hippe rijken.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
3. Hoogbouw wijken
(1960-1970): flats met lage huren. Hier wonen dus ook vaak armere inwoners. De wijk ziet er vaak verwaarloosd uit.
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
4. Laagbouw wijken
(1970-1980): er zijn veel woonerven. Deze huizen zijn weer wat duurder.
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
5. Vinex-wijken
(vanaf 1990): er staan villa’s, maar ook goedkopere huurwoningen.
Slide 20 - Slide
Arme stad
Vanaf 1960 begon suburbanisatie in NL --> mensen trokken de stad uit. Vooral midden- of hoge inkomens trokken weg.
Gevolg:
Mensen met laag inkomen voor in de plaats: er ontstaan problemen in de wijk
Slide 21 - Slide
Probleemwijk
Wat zijn de kenmerken van veel probleemwijken?
Veel huishoudens met laag inkomen
Vooral huurhuizen, soms in slechte staat
Sterke segregatie
De leefbaarheid is hier slecht
= probleemwijk
= Wijk waar problemen zich ophopen.
= Manier om te beschrijven of het in een wijk veilig en prettig om te wonen is.
Slide 22 - Slide
Wat is segregatie?
= dat verschillende bevolkingsgroepen zich van elkaar afscheiden.
In een buurt met segregatie hebben de verschillende groepen nauwelijks contact met elkaar.
Slide 23 - Slide
Leefbaarheid verbeteren
Mensen helpen met solliciteren
Meer politie op straat om de criminaliteit tegen te gaan
Het renoveren (=opknappen) van huizen
Het herstructureren (= slopen en nieuw bouwen) van een buurt Doel van herstructureren: meer rijke mensen naar de wijk trekken
Slide 24 - Slide
Renovatie of herstructurering?
= renovatie
Slide 25 - Slide
Renovatie of herstructurering?
Oude woningen slopen, nieuwe terugbouwen
Herstructurering
Slide 26 - Slide
Renovatie of herstructurering?
= renovatie
Slide 27 - Slide
Afsluiten
Maak van paragraaf 2.5 opdr:
Slide 28 - Slide
Afsluiten
1. Je weet hoe de Nederlandse stad is opgebouwd 2. Je begrijpt hoe probleemwijken in steden kunnen ontstaan
3. Je kunt oplossingen aandragen voor problemen in steden