V3 past simple/present perfect/past perfect

Welcome
Recap: past simple / present perfect / past perfect
Do ex. 8 & 9, page 149
Study words page 177/178

Goal: know when and how to use the tenses mentioned above.


1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welcome
Recap: past simple / present perfect / past perfect
Do ex. 8 & 9, page 149
Study words page 177/178

Goal: know when and how to use the tenses mentioned above.


Slide 1 - Slide

Past Simple gebruik je als.......
A
iets nu gebeurt
B
iets al gebeurd is
C
iets nog moet gebeuren

Slide 2 - Quiz

Bij de Past simple van 'to be' gebruik je:
A
am/is/are
B
were/was
C
am/was
D
was/wasn't

Slide 3 - Quiz

Voor de Past Simple gebruik je het ........ van de onregelmatige werkwoorden.
A
1e rijtje
B
2e rijtje
C
3e rijtje
D
geen rijtje

Slide 4 - Quiz

Gebruik hier de Past Simple:
I .......... (buy) a new phone last week.
A
bought
B
buyed
C
have bought
D
have buyed

Slide 5 - Quiz

Bij de past simple gebruik je key words. Welk key word hoort er NIET bij?
A
yesterday
B
10 years ago
C
yet
D
last Monday

Slide 6 - Quiz

ik ken de vormen van de past simple en ik weet wanneer ik de past simple kan gebruiken
A
ja, dat weet ik en kan ik
B
ja dat kan ik ook aan iemand uitleggen
C
ja , ik ken de vormen maar weet niet goed wanneer ik de past simple gebruik
D
dat weet ik en ken ik nog niet

Slide 7 - Quiz

Welke ezelsbrug gebruik je voor de signaalwoorden van de Present Perfect?
A
FYNE SJAAL
B
FYNE JAS
C
FYNE JURK
D
LEUKE JAS

Slide 8 - Quiz

Present perfect:
Wanneer gebruik je de present perfect?
A
het is in het verleden gebeurd en niet belangrijk wanneer.
B
bij feiten, gewoontes en regelmaat.
C
wanneer het nog moet gaan gebeuren.
D
als het nu gebeurt.

Slide 9 - Quiz

Welk hulpwerkwoord gebruik je bij de Present Perfect?
A
have/has
B
to be (am/is/are)
C
had
D
was

Slide 10 - Quiz

De present perfect gebruik je als iets net gebeurt is en het resultaat nog te zien is.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Er zijn 4 beweringen over de present perfect. Welke is niet waar?
A
Je gebruik de pr. perfect om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog aan de gang is.
B
Je gebruik je present perfect om te praten over ervaringen (in iemands leven) tot nu toe.
C
Je gebruik je present perfect om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en dat je daar nu het resultaat van merkt.
D
Je gebruik je present perfect om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen.

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord in. Gebruik de present perfect.

Martin ____________________ (see) this film twice already.
A
has seen
B
have seen
C
did see
D
saw

Slide 13 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord in. Gebruik de present perfect.

We ________________ (not play) cards for a long time.
A
didn't played
B
haven't played
C
hasn't played
D
not played

Slide 14 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord in. Gebruik de present perfect.

Elia _______ (want) a baseball glove since he was six.
A
wanted
B
did want
C
have wanted
D
has wanted

Slide 15 - Quiz

Past simple or Past perfect?
Mary won the lottery last year.
A
Past simple
B
Past perfect

Slide 16 - Quiz

Past simple or Past Perfect?
I had cleaned the house
A
Past Simple
B
Past Perfect

Slide 17 - Quiz

After he had fallen from the tree, he broke his leg.
A
past simple, past perfect
B
past perfect, past simple
C
present perfect, past simple
D
past simple, present perfect

Slide 18 - Quiz

She realized she had forgotten her bag at home.
A
past simple, past perfect
B
past perfect, past simple
C
present perfect, past simple
D
past simple, present perfect

Slide 19 - Quiz

I can start working on the exercises about the past tenses:
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll