t2_Skipiste kennenlernen

HERZLICH WILLKOMMEN!
1 / 32
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

HERZLICH WILLKOMMEN!

Slide 1 - Slide

Inhalt der Präsentation
  1. Lernziele dieser Präsentation
  2. Ein Gespräch: Iemand leren kennen 
  3. Taalmiddelen: heißen, wohnen, kommen
  4. Oefenen met de werkwoorden
  5. Check der Lernziele


Slide 2 - Slide

1. Lernziele dieser Präsentation
Am Ende dieser Präsentation kann ich ...

  • ... de werkwoorden heißen, wohnen und kommen gebruiken in een gesprekje, waarin ik iemand ga leren kennen.  

Slide 3 - Slide

2. Ein Gespräch: iemand leren kennen
  • Je bent op skivakantie en je leert iemand beter kennen. Bedenk een dialoog waarin je deze ontmoeting naspeelt. Hoe verloopt dit gesprek?

  • Voor dit gesprek heb je naast de werkwoorden sein & haben, ook de werkwoorden heißen, kommen en wohnen nodig. Je wilt immers weten hoe iemand heet (Wie heißt du?), waar iemand woont (Wo wohnst du?) en waar iemand vandaan komt (Woher kommst du?)

Slide 4 - Slide

heißen
kommen 
wohnen
wonen
heten
komen

Slide 5 - Drag question

2. Ein Gespräch: Iemand leren kennen
Schüler A: Hey! Ich bin Tim. Und wie heißt du?
Schüler B: Hallo. Ich heiße Anna. 
Schüler A: Wo wohnst du Anna? Und wie alt bist du?
Schüler B: Ich wohne in Vleuten und ich bin vierzehn Jahre alt. Und du?
Schüler A: Ich wohne in München und ich bin dreizehn Jahre alt!
Schüler B: Woher kommst du? Bist du hier mit deiner Familie? Ich komme aus den Niederlanden und ich bin hier mit meinem Hund, meiner Schwester und meinen Eltern
Schüler A: Ich komme aus Deutschland und ich bin hier mit meinen Eltern und meinen Bruder! 
Schüler B: Cool! Was sind deine Hobbies?
Schüler A: Ich mag kochen und du?
Schüler B: Cool! Ich auch! Hast du noch was tolles vor am Wochenende? Ich fahre zur Stadt und 
gehe essen mit meiner Familie! Kommst du mit?
Schüler A: Ich habe noch nichts vor! Klar, ich komme gerne mit



 



Slide 6 - Slide

Wie verwende ich diese Präsentation?
  • In deze presentatie kun je vanaf dit punt kiezen welke onderdelen je wilt oefenen. 
  • De slides met de kleur groen is basisstof. Deze opdrachten maak je in elk geval. 

  • Is het makkelijk? Dan kun je kiezen voor extra uitdaging. Deze vragen zijn rood. 
  • Tip! Kijk bij de oefeningen van de basisstof naar het onderwerp in de zin. Heb je dat gevonden? Kijk dan in het rijtje voor de juiste vorm!

Basisstof
Makkelijk? 
Extra uitdaging

Slide 7 - Slide

2. Het werkwoord heißen
ik heet
ich heiße
jij heet
du heißt
hij/zij/het heet
er/sie/es heißt
wij heten
wir heißen
jullie heten
ihr heißt
zij heten
sie heißen
Let op!
Dit is een regelmatig werkwoord, dat betekent dat de uitgang steeds hetzelfde is. Bijv. eindigt de ik-vorm altijd op een -e. Ich heiße, ich wohne, ich komme


Filmpje 
Voor je filmpje maak je vooral gebruik van de ich-vorm (ik); du-vorm (jij) & de er-/sie-vorm (hij & zij)

Slide 8 - Slide

Ergänze:
Ich _______ Thomas.
A
heißen
B
heißt
C
heiße

Slide 9 - Quiz

Ergänze:
Meine Schwester _____ Sophie.
A
heißt
B
heißen
C
heiße

Slide 10 - Quiz

Ergänze:
Mein Bruder _________ Aniss.
A
heißen
B
heiße
C
heißt

Slide 11 - Quiz

Wie _______ du?
A
heiße
B
heißt
C
heißen

Slide 12 - Quiz

Ergänze:
Wie______ deine Mutter?
A
heißen
B
heißt
C
heiße

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

2. Het werkwoord wohnen
ik woon
ich wohne
jij woont
du wohnst
hij/zij/het woont
er/sie/es wohnt
wij wonen
wir wohnen
jullie kunnen
ihr wohnt
zij wonen
sie wohnen
Let op!
Dit is een regelmatig werkwoord, dat betekent dat de uitgang steeds hetzelfde is. Bijv. eindigt de ik-vorm altijd op een -e. Ich heiße, ich wohne, ich komme


Filmpje 
Voor je filmpje maak je vooral gebruik van de ich-vorm (ik); du-vorm (jij) & de er-/sie-vorm (hij & zij)

Slide 15 - Slide

Ergänze:
Ich _______ in Vleuten
A
wohne
B
wohnt
C
wohnen
D
wohnst

Slide 16 - Quiz

Ergänze:
Ich _________ seit 2004 in Utrecht, wir sind hier sehr glücklich und finden es eine schöne Stadt.
A
wohnen
B
wohnst
C
wohne

Slide 17 - Quiz

Ergänze:
________ du auch in Utrecht? Oder irgendwo anders?
A
wohne
B
wohnen
C
wohnst
D
wohnt

Slide 18 - Quiz

Ergänze:
Meine beste Freundin ________ in Enschede. Das ist in der Nähe der Grenze.
A
wohne
B
wohnen
C
wohnst
D
wohnt

Slide 19 - Quiz

Ergänze:
Wo ________ du?
A
wohne
B
wohnen
C
wohnst
D
wohnt

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

2. Het werkwoord kommen
ik kom
ich komme
jij komt
du kommst
hij/zij/het komt
er/sie/es kommt
wij komen
wir kommen
jullie komen
ihr komt
zij komen/ u komt
sie wollen / Sie kommen 
Let op!
Dit is een regelmatig werkwoord, dat betekent dat de uitgang steeds hetzelfde is. Bijv. eindigt de ik-vorm altijd op een -e. Ich heiße, ich wohne, ich komme


Filmpje 
Voor je filmpje maak je vooral gebruik van de ich-vorm (ik); du-vorm (jij) & de er-/sie-vorm (hij & zij)

Slide 22 - Slide

Ergänze:
Ich _______ aus den Niederlanden.
A
kommt
B
komme
C
kommen
D
kommst

Slide 23 - Quiz

Ergänze:
___________ deine Familie aus Utrecht? Oder irgendwo anders?
A
kommst
B
komme
C
kommen
D
kommt

Slide 24 - Quiz

Ergänze:
Woher _________ du?
A
komme
B
kommt
C
kommen
D
kommst

Slide 25 - Quiz

Ergänze:
__________ du aus Deutschland oder Österreich?
A
komme
B
kommt
C
kommen
D
kommst

Slide 26 - Quiz

Ergänze:
Meine Oma __________ aus der Türkei.
A
komme
B
kommt
C
kommen
D
kommst

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Oefenen met de werkwoorden
Opdracht
  • Bij de volgende vraag ga je zelf zinnetjes maken. Deze zinnen kun je in je eigen filmpje gebruiken. 
  • Vraag je docent om lijntjespaper. 
  • Uit elke kolom kies je steeds een stukje van de zin. Schrijf zoveel mogelijk zinnen op. Varieer steeds met de werkwoordsvorm. Je mag alles meerdere keren gebruiken. 

  • Je moet dus nog het werkwoord aanpassen!
  • Lever het papier met daarop zoveel mogelijk zinnen in bij de expert. Je krijgt feedback!
  • Heb je de meeste - goede - zinnen ingeleverd? Dan heb je gewonnen!

Slide 29 - Slide

Oefenen met de werkwoorden
Een stappenplan:
  1. Kies een onderwerp
  2. Kies een werkwoord: wohnen, kommen, heißen. Welke vorm hoort bij het onderwerp?
  3. Tip: als je het nog niet uit je hoofd weet, kijk dan nog eens in de rijtjes eerder in deze presentatie. 
  4. Maak de zin volledig door een onderdeel uit de kolom 'Rest van de zin' te kiezen en uit de zin met . ! ?. 
  5. Let op! Maak je een ?-zin. Dan begint je zin met het werkwoord!
  6. Wissel hierin af. Maak zoveel mogelijk zinnen! Heb je de meeste - goede - zinnen ingeleverd? Dan heb je gewonnen!

Slide 30 - Slide

Oefenen met de werkwoorden
Onderwerp
Werkwoord
Rest van de zin
ich
Owen
du
Michael
Carola
er
sie

wohnen
heißen
kommen
in Utrecht. 
aus den Niederlanden. 
Soufiane. 
Andreas. 
aus Berlin. 
aus Wien. 
in Wien. 
Gepke. 
in Enschede. 

.... [zelf iets verzinnen]
.
!
?

Slide 31 - Slide

Check der Lernziele:

Schrijf een stukje van je dialoog. Gebruik de werkwoorden kommen, heißen en wohnen.

Slide 32 - Open question