Adjectives

Adjectives
self study and practice
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Adjectives
self study and practice

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

 Engels heeft een vaste woordvolgorde:
  wie / doet / wat / waar / wanneer.
kijk maar:
 

He - watched - a film - on TV - last weekend.

Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 3 - Slide

Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.
Mrs Pinzon is an awesome teacher

Slide 4 - Slide

Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp. 
Dit kan bij werkwoorden zoals to be, look, appear en seem.
  

She looks amazing in my new dress.
I am curious to see that new film.
They seem focussed on their singing careers.

Slide 5 - Slide

My friends have a ... hide-out place.
This ... comedy in set in Los Angeles in 1990.
She is ...! She makes so many jokes.
The ... Harry Potter movies was the best.
romantic
first
hilarious
secret

Slide 6 - Drag question

who
does
what
where
when
my friend
yesterday
drove
her car
in town

Slide 7 - Drag question

who
does
what
where
when
when she was younger
in Hollywood
was
my mom
an actress

Slide 8 - Drag question

Put in the correct order
her bike
to school
drove
Sandra
last Saturday

Slide 9 - Drag question

What is the opposite (tegenovergestelde) of...:

hot

Slide 10 - Open question

What is the opposite (tegenovergestelde) of...:

young

Slide 11 - Open question

What is the opposite (tegenovergestelde) of...:

rich

Slide 12 - Open question

What is the opposite (tegenovergestelde) of...:

difficult

Slide 13 - Open question

What is the opposite (tegenovergestelde) of...:

soft

Slide 14 - Open question

What is the opposite (tegenovergestelde) of...:

cheap

Slide 15 - Open question

What is the opposite (tegenovergestelde) of...:

dirty

Slide 16 - Open question

What is the opposite (tegenovergestelde) of...:

ugly

Slide 17 - Open question

What is the opposite (tegenovergestelde) of...:

tall

Slide 18 - Open question

What is the opposite (tegenovergestelde) of...:

alive

Slide 19 - Open question

Last one: What is the opposite (tegenovergestelde) of...:
false

Slide 20 - Open question

What is an ADJECTIVE?
She walked down the BUSY road.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quiz

What is a VERB?
She WALKED down the busy road.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quiz

What is a NOUN?
She walked down the busy ROAD.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quiz

Any questions?
Stel ze in workshoptijd

No questions: je kunt nu 'in the picture' maken om extra te oefenen of via de linkjes op de volgende slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide