This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom bij Nederlands!
Slide 1 - Slide
In deze les:
Woord van de week
Uitleg: boekvlog
Afmaken: 1.6 Herhaling, alleen B en C; Extra: voortgangstoetsen 1.3 en 1.4
Terugkijken
Doelen van deze les:
1. Je hebt aan het einde van de les geoefend met alles wat je hebt geleerd in 1, Fictie.
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Woord van de week:
aanbieden
Slide 5 - Slide
Woord van de week:
aanbieden 1. Geven zonder iets te vragen.
2. Bood aan (vt)– heeft aangeboden (vd).
3. Kan ik je een drankje aanbieden?
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Het huiswerk voor vandaag:
Je hebt af:
1.5 Recensies, poëzie
Je hebt nagekeken:
1.3 en 1.4
Slide 8 - Slide
De grote Fictie Quiz
Slide 9 - Slide
Verzonnen verhalen noem je...
A
fictie
B
non-fictie
Slide 10 - Quiz
Personen die maar één of twee opvallende eigenschappen hebben en vaak op dezelfde manier reageren, heten...
Slide 11 - Open question
Wat wordt bedoeld met het genre ‘young adult’?
Slide 12 - Open question
B-boeken worden alleen gelezen door kinderen van 9 tot en met 12 jaar.
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quiz
Een schrijver gebruikt in een roman vaak meerdere verhaallijnen.
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quiz
Een realistisch verhaal...
A
...is altijd echt gebeurd.
B
...kan echt gebeuren.
Slide 15 - Quiz
Een gemene heks is een voorbeeld van...
A
een karakter
B
een type
Slide 16 - Quiz
Boeken die je tijdens de les Aardrijkskunde gebruikt zijn...
A
realistisch
B
onrealistisch
C
fictie
D
non-fictie
Slide 17 - Quiz
Waarom schrijven mensen gedichten?
Slide 18 - Open question
Je kunt in korte tijd veel te weten komen over een boek, als je...
A
...het een keer bekijkt.
B
...het twee keer bekijkt.
C
...het drie keer bekijkt.
D
...het vier keer bekijkt.
Slide 19 - Quiz
Wat is waar?
A
De gedachten van de hoofdpersoon kom je nooit te weten.
B
De hoofdpersoon kan tegelijkertijd een bijfiguur zijn.
C
Soms heeft een verhaal meerdere hoofdpersonen.
D
De hoofdpersoon lost zijn probleem altijd op in een verhaal.
Slide 20 - Quiz
Wat hoort hierbij? Je kunt je identificeren met dit personages.
A
karakters
B
types
Slide 21 - Quiz
Boeken over herkenbare problemen, zoals verliefdheid, pesten en omgaan met je ouders zijn vaak...
A
...onrealistisch
B
...realistisch
Slide 22 - Quiz
Wat betekent identificatie?
Slide 23 - Open question
Maak:
1.6 Herhaling, alleen B en C.
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Video
Slide 26 - Video
Slide 27 - Slide
Je mening en beoordelingswoorden
Slide 28 - Slide
Je geeft je mening met beoordelingswoorden. Zo kun je je mening beter onder woorden brengen.
Slide 29 - Slide
Hoofdpersonen
De hoofdpersoon staat centraal in een verhaal. Hij krijgt bijna altijd met een probleem te maken en moet dat in het verhaal zien op te lossen. Soms heeft een verhaal meerdere hoofdpersonen.
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Bijfiguren
Van bijfiguren kom je veel minder te weten. Ze kunnen verschillende rollen spelen. Wel hebben ze allemaal op de een of andere manier te maken met de hoofdpersoon.
De twee rollen van bijfiguren die het meest voorkomen zijn: - helper van de hoofdpersoon; - tegenstander van de hoofdpersoon.
Slide 32 - Slide
https:
Slide 33 - Link
Niveaus en boeken uitzoeken
Slide 34 - Slide
Niveaus
A = 6-9 jaar
B = 9-12 jaar
C = 12 jaar en ouder
D = 15 jaar en ouder
B-boeken zijn misschien wat makkelijker te lezen dan C-boeken. Maar vaak worden ze ook nog gelezen door de oudereren omdat het onderwerp hen aanspreekt.
Slide 35 - Slide
Drie keer kijken
Je bekijkt de voorkant, achterkant en de binnenkant van het boek. Zo kun je in korte tijd veel te weten komen over een boek.
Slide 36 - Slide
Dyslexie?
boeken met een Makkelijk Lezen-vignet;
Zoeklicht Plus, de Troef-reeks en de Reality-reeks;
luisterboeken.
Slide 37 - Slide
In deze les:
Samen kijken: waarom kan lezen leuk zijn?
Terugblik huiswerk: fictie en non-fictie, realistisch en onrealistisch, de leesautobiografie
Uitleg: boeken kiezen en genres
Doen: 1.2 Boeken uitzoeken, A t/m D
Terugkijken
Doelen van deze les:
1. Je kunt uitleggen hoe je een boek kunt kiezen dat bij je past;
2. Je kunt uitleggen welke niveaus jeugdboeken er zijn.