2.3 Waarom zou je lenen?

Vandaag: waarom zou je lenen?
  1. Ga rustig zitten
  2. Leg vast je boek en je rekenmachine op tafel
  3. Leg je tas op de grond en doe je telefoon in je tas / broekzak
  4. Maak vast de startopgave 

Startopgave: Vorig jaar heb je 500 euro op de spaarrekening gezet. Het is nu 520 euro geworden. Hoe hoog was het rente%? 
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vandaag: waarom zou je lenen?
  1. Ga rustig zitten
  2. Leg vast je boek en je rekenmachine op tafel
  3. Leg je tas op de grond en doe je telefoon in je tas / broekzak
  4. Maak vast de startopgave 

Startopgave: Vorig jaar heb je 500 euro op de spaarrekening gezet. Het is nu 520 euro geworden. Hoe hoog was het rente%? 

Slide 1 - Slide

Waarom zou je lenen?

Slide 2 - Slide

Wanneer zou jij geld lenen?

Slide 3 - Open question

Lenen
Een lening moet natuurlijk ook terugbetaald worden.

Een lening betaal je terug door maandtermijnen te betalen: een vast bedrag per maand. 

Deze bestaat uit de aflossing en de rente.

Slide 4 - Slide

Lenen
Je kunt alleen maar lenen als je meerderjarig bent.

Meerderjarig ben je vanaf 18 jaar

De meest bekende lening is een hypotheek.

Rood staan is ook een vorm van lenen: 10% rente!

Slide 5 - Slide

Formule rente berekenen:
                          nieuw - oud x 100% = ...%
oud

Je had eerst €500,- en je hebt nu €520,- dan heb je
                              €520,- - €500,- x 100% = 4%
€500,-

Slide 6 - Slide

Welke rente is hoger?
A
De leenrente
B
De spaarrente

Slide 7 - Quiz

Je had eerst €600,- op je rekening staan. Na een jaar staat er €603,- op je rekening. Hoeveel procent rente heb je van de bank gekregen?
A
1,005%
B
0,5%
C
10,05%
D
1%

Slide 8 - Quiz

Welke van de volgende antwoorden is geen voorbeeld van een geldfunctie?
A
Spaarmiddel
B
Bankmiddel
C
Rekenmiddel
D
Ruilmiddel

Slide 9 - Quiz

Wat is een goed voorbeeld van een vorm van chartaal geld?
A
Je pinpas
B
Een cheque
C
Briefgeld
D
Het geld op je bankrekening

Slide 10 - Quiz

Je koopt een fiets op Marktplaats. Dit is een voorbeeld van
A
Indirecte ruil
B
Directe ruil

Slide 11 - Quiz

Je saldo aan het eind van de maand is 200 euro. Aan het begin van de maand was dat 250 euro. Je hebt 80 euro uitgegeven aan nieuwe kleding. Hoe hoog waren je inkomsten?
A
20 euro
B
30 euro
C
50 euro
D
80 euro

Slide 12 - Quiz

Aan de slag
Wat: opgave 33 t/m 35
Wie: alleen of samen
Hoe: uit je boek en in je schrift
Waarom? Zodat je snapt hoe je met rente moet rekenen
Tot: 12:15 uur 
Klaar: maak het huiswerk af: 33 t/m 38

Slide 13 - Slide