2T Lezen H5 + Schrijven H5
1 / 18
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Wat is de hoofdgedachte van een tekst? (1/10)
A
Alle hoofdzaken op een rij
B
Alle hoofd- en bijzaken op een rij
C
De samenvatting van een tekst
D
Het belangrijkste van een tekst in één zin samengevat
Slide 5 - Quiz
Waar staat de hoofdgedachte van een tekst vaak? (2/10)
A
In het middenstuk
B
In de samenvatting
C
In de inleiding of in het slot
D
Dat kun je nooit weten
Slide 6 - Quiz
Wat is een deelonderwerp? (3/10)
A
een onderwerp van een hoofdstuk
B
een aspect van het onderwerp
C
een aspect van het slot
D
een onderwerp van de eerste alinea
Slide 7 - Quiz
Wat zijn hoofdzaken in een tekst? (4/10)
A
Wat belangrijk is in een tekst
B
Wat minder belangrijk is in een tekst
Slide 8 - Quiz
Waar in de alinea staat de belangrijkste zin? (5/10)
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan
Slide 9 - Quiz
In welke volgorde staat de bereiding?
(6/10)
(6/10)
A
in volgorde van stappen die je moet uitvoeren
B
in volgorde van moeilijkheid
C
in volgorde waarin de ingrediënten zijn opgesomd
D
in willekeurige volgorde
Slide 10 - Quiz
Is dit een feit of mening? (7/10)
Bas vindt het hoge flatgebouw prachtig.
Bas vindt het hoge flatgebouw prachtig.
A
Feit
B
Mening
Slide 11 - Quiz
Wat is het signaalwoord voor opsomming in de volgende zin:
Merel is gek op sporten. Verder houdt zij van winkelen. (8/10)
Merel is gek op sporten. Verder houdt zij van winkelen. (8/10)
A
gek
B
Merel
C
Verder
D
houdt
Slide 12 - Quiz
Wat is het signaalwoord van de opsomming?
De reis duurde erg lang. Daarnaast was het te warm. (9/10)
De reis duurde erg lang. Daarnaast was het te warm. (9/10)
A
erg
B
daarnaast
C
reis
D
warm
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Staat hier een feit, mening of argument?
Nederlands is het leukste vak op school.
Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
