5/2 Fictie 2v les 2

Verhaalanalyse - fictie
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Verhaalanalyse - fictie

Slide 1 - Slide

Planning

  • Korte activiteit
  • Nakijken
  • Instructie/quiz
  • Werken
  • Afsluiten 

Slide 2 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les(senserie) hebben jullie kennisgemaakt (en geoefend) met de volgende begrippen voor verhalen:
  • Vertelperspectief (ik, personaal, meervoudig, auctoriaal)
  • Personages

Slide 3 - Slide

Spelen met woorden: raadsels
Geef iedereen de kans om het raadsel op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Lees eerst het raadsel en probeer hem in je hoofd op te lossen (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Schrijf je antwoord in de volgende sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 4 - Slide

Hoe maakt een skelet een deur open? 

Slide 5 - Slide

Hoe maakt een skelet een deur open?

Slide 6 - Open question

Wat is het verschil tussen een varken en een baby?

Slide 7 - Slide

Wat is het verschil tussen een varken en een baby?

Slide 8 - Open question

Wat is een lasbril?

Slide 9 - Slide

Wat is een lasbril?

Slide 10 - Open question

FICTIE

Slide 11 - Slide

Nakijken


Fictie, opdracht 1.2: 1 t/m 3
Werkboek: Fictie, 1.2, blz. 21, deel 1, opdracht 1 t/m 3

Slide 12 - Slide

SO begrippenlijst fictie
Jullie moeten je eigen begrippenlijst over de fictiebegrippen maken.
Die lijst maak je naar aanleiding van de aantekeningen die je maakt tijdens de lessen en uit de theorie.
De begrippenlijst mag geen copy-paste van betaald werk zijn en telt 1x mee.

Slide 13 - Slide

Eerder geleerd
  • Fictie (verzonnen) / non-fictie (feiten gebaseerd)
  • Realistisch (lijkt op waarheid)/ niet-realistisch (kan het niet echt gebeurd zijn)
  • Roman: één lang verhaal, opgedeeld in hoofdstukken, meerdere personages (en verhaallijnen)
  • Verhalen
     - Jip en Janneke (losse verhalen over dezelfde personages) of verhalenbundels (echt losse verhalen gebundeld in één boek)
  • Strips: getekende verhalen met tekstballonnen
  • Soorten boeken

Slide 14 - Slide

1.4

Slide 15 - Slide

Perspectief - vertelwijze

Perspectief betekent: gezichtspunt —> Dit is het gezichtspunt van waaruit het verhaal wordt verteld. -->  Door wiens ogen zie je alle gebeurtenissen?

Daarmee wordt bedoeld dat de lezer als het ware 'over de schouder' meekijkt met een van de personages.


Er zijn vier soorten perspectief:

  1.  Ik-perspectief - ik-verteller
  2. Personaal-perspectief -hij/zij-perspectief
  3. Meervoudig perspectief
  4. Auctoriaal perspectief -alwetende verteller

Slide 16 - Slide

Perspectief - vertelwijze

Slide 17 - Slide

Ik-perspectief - ik-verteller

Bij dit perspectief lijkt het alsof de ik-figuur al schrijvend verslag doet van de dingen die hij direct meemaakt of ooit beleefd heeft. Vooral bij dagboeken zie je dit vaak terug. Je weet precies wat de persoon ziet, voelt, denkt, etc. Je weet niet wat een ander ziet, voelt, denkt, etc. 

Je leeft mee met de gedachten van de ik-figuur. Je weet niet altijd of dit een betrouwbare verteller is.

  • Subjectief
  • De hoofdpersoon vertelt zelf het verhaal. Dit doet hij in de ik-vorm. Je beleeft alles door zijn ogen. Je weet wat ‘ik’ denkt en voelt.
  • Vertellende ik = de ik-persoon vertelt achteraf zijn verhaal
  • Belevende ik = de ik-persoon vertelt zijn verhaal op het moment dat hij het meemaakt.


Slide 18 - Slide

Ik-perspectief - ik- verteller
Voorbeeld belevende ik:

Zojuist heb ik een brief gekregen van de eigenaar van de supermarkt met goed nieuws. Ik schreeuw door de kamer: ‘Ik ben aangenomen! Volgende week mag ik al beginnen met vakken vullen!’ Mijn moeder komt blij de kamer in en feliciteert me met mijn nieuwe baantje.

Slide 19 - Slide

Personaal perspectief - hij/zij-perspectief 

  • Een hij of zij vertelt het verhaal
  • Subjectief
  • Je ziet alles door de ogen van de hoofdpersoon.
  • Je weet dus alles wat hij/zij denkt of voelt.
  • Deze wordt bij naam of hij/zij genoemd.
  • Je weet evenveel als de hoofdpersoon.
  • Bijvoorbeeld Carry Slee
  • Het lijkt alsof er geen verteller is, alsof het verhaal zichzelf vertelt, dus een onzichtbare verteller


Slide 20 - Slide

Personaal perspectief - hij/zij-perspectief 

Het verschil met het ik-perspectief is dat het verhaal in de hij/zij-vorm wordt beschreven.

Je leeft mee met het personage, bijvoorbeeld: 'Hans schrok toen hij zijn vriend op straat zag liggen. Hij verstijfde eerst, maar bedacht zich toen.' Ook hier weet je niet altijd of de verteller betrouwbaar is.


Bijvoorbeeld tekst:

"Hij staat daar, doodstil, aan de grond genageld. Het vreemde voorwerp dat voor hem op de grond ligt, lijkt hem volledig te hypnotiseren. Het gelei-achtige materiaal gloeit. Een vreemde straling lijkt doelgericht zijn weg te zoeken naar de ogen van starende jongen. Pieter beeft. Niet in staat zich te bewegen."

Slide 21 - Slide

Meervoudig perspectief

  • Je kijkt met meerdere personen mee. Het perspectief wisselt dus steeds.
  • Hierdoor weet je van meerdere mensen wat ze denken en voelen.
  • Je kunt bijvoorbeeld een verschillende kijk op dezelfde gebeurtenis lezen.
  • Voorbeeld: Shock van Mel Wallis de Vries


Slide 22 - Slide

Meervoudig perspectief

Slide 23 - Slide

 Auctoriaal perspectief (alwetende verteller)

  • De verteller heeft geen rol in het verhaal.
  • Objectiever
  • Hij weet alles en staat dus boven het verhaal.
  • Hij weet het verleden, heden en de toekomst.
  • Hij weet hoe de gebeurtenissen gaan en hoe het verhaal afloopt, hoe iedereen zich voelt. Maar doet zelf niet mee.
  • Voorbeeld: sprookje


Slide 24 - Slide

 Auctoriaal perspectief (alwetende verteller)

Deze verteller vertelt het verhaal, maar heeft hier zelf geen rol in. Het verschil met het hij/zij-perspectief zit hierin dat de alwetende verteller vanaf het begin het hele verhaal al kent. De verteller weet niet alleen wat de hoofdpersoon doet en denkt, maar ook wat er op andere plekken, op andere momenten en met anderen personages gebeurt. De verteller is 'Alwetend'.

Deze verteller staat als het ware buiten het verhaal en weet alles van iedereen. Deze verteller weet al wat er gaat gebeuren. 'Wat Tim nog niet wist, was dat er achter de deur een enorme verschijning stond.' Dit perspectief zie je ook vaak in sprookjes.

Bijvoorbeeld:

"Wat Pieter niet wist, terwijl hij aan de stoeptegels vastgevroren naar het vreemde object stond te staren, was dat nog geen vijf minuten daarvoor een ander op die plaats iets verloren was. Een groen, pulserend en zeer gevaarlijk voorwerp. Een voorwerp in paniek meegenomen uit het laboratorium toen daar de hel losbarstte. Toen dokter Hogenstijn zijn creatie niet langer de baas was en zijn collega's met een scalpel te lijf ging."

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Personages 

Een personage is een figuur in een verhaal (film, boek, etc.). Er zijn hoofdpersonen en bijfiguren. Je volgt de hoofdpersoon vooral via gebeurtenissen en door wat hij/zij zegt, denkt en doet. Je kunt het thema van het verhaal hier ook uit afleiden.
Sommige personages (meestal de hoofdpersonen) hebben echte karakters. Andere personages (bijfiguren) zijn wat oppervlakkiger, 'types'. Je leert ze minder goed kennen.

Let bij personages op zaken als: uiterlijk, gedachten, uitspraken, daden. Soms heeft een naam van een personage een betekenis. Dit noemen we 'speaking name.'

Slide 27 - Slide

Personages 
  • Hoofdpersoon: 1 of 2. Je weet wat hij/zij denkt en voelt. Hij ontwikkelt zich.
  • Karakter: uitgewerkt personage. Het lijkt een echt mens.
  • Bijfiguren: kleine rol. Je leert ze via de hoofdpersoon kennen. Vaak hebben ze één opvallende eigenschap en reageren ze altijd hetzelfde (stereotiep)
  • Type: simpel karakter. Iemand met 1 karaktertrek (de pester, de vrek). Reageert stereotiep. Geen karakterontwikkeling. Voorbeeld: dom blondje, dappere held. Ze zitten in een verhaal met een functie.
  • Ze kunnen bijvoorbeeld door hun gedrag de hoofdpersoon op een bepaalde manier laten reageren waardoor je de hoofdpersoon weer beter leert kennen.
  • Ze kunnen ook een conflict veroorzaken waardoor de spanning in het verhaal stijgt.
  • Of ze kunnen de mening van de lezer over het verhaal of een personage beïnvloeden.
  • Je kunt je vaak met de hoofdpersoon identificeren.
  • Je beschrijft personages aan de hand van hun innerlijk en uiterlijk.

Let bij personages op zaken als: uiterlijk, gedachten, uitspraken, daden. Soms heeft een naam van een personage een betekenis. Dit noemen we 'speaking name.'

Slide 28 - Slide

Personages 
Hoofdpersoon:
- Je weet veel over hun gedachtes/gevoelens;
- Je leert hun karakter kennen;
- Ze maken een ontwikkeling door.
Bijfiguren:
- Je komt weinig over hun karakter te weten;
- Ze hebben weinig verschillende eigenschappen;
- Ze veranderen nauwelijks tot niet. 

Let bij personages op zaken als: uiterlijk, gedachten, uitspraken, daden. Soms heeft een naam van een personage een betekenis. Dit noemen we 'speaking name.'

Slide 29 - Slide

Type of karakter
Een personage dat snel herkenbaar is, heet een type. Is een personage veelzijdig en lijkt het op een mens van vlees en bloed, dan noem je het een karakter. Karakters maken een ontwikkeling door. 
type
karakter
geen ontwikkeling
ontwikkeling
een paar eigenschappen

veel verschillende eigenschappen ('echt' mens)
Bijpersoon
Hoofdpersoon

Slide 30 - Slide

Werk voor de deze les en de volgende les + huiswerk: 

Blz. 51, 1.4, deel 2, opdracht 1 t/m 9




Wat  niet af is = huiswerk
Klaar = lezen uit je leesboek
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
10:00

Slide 31 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les(senserie) hebben jullie kennisgemaakt (en geoefend) met de volgende begrippen voor verhalen:
  • Vertelperspectief (ik, personaal, meervoudig, auctoriaal)
  • Personages

Slide 32 - Slide

Ik kan uitleggen wat een vertelperspectief is.

😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Ik kan uitleggen wat er met soorten personages wordt bedoeld.

😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 35 - Open question

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders zien?

Slide 36 - Open question