formatieve toets regeling 4h

Neurale regulatie
Heeft een natuurkundig en scheikundig karakter


Heeft te maken met verschillen in lading en ionconcentraties


1 / 54
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Neurale regulatie
Heeft een natuurkundig en scheikundig karakter


Heeft te maken met verschillen in lading en ionconcentraties


Slide 1 - Slide

Impulsgeleiding
Verloopt sprongsgewijs dankzij de myelineschede.

Verloopt op deze manier wel 50x zo snel.

Slide 2 - Slide

Impulsgeleiding
Bij -50mV is de drempelwaarde bereikt en ontstaat een impuls.
Het verschil in lading gaat door tot +35mV
Dit is het begin van de actiefase

Slide 3 - Slide

Actiepotentiaal

Slide 4 - Slide

Impulssterkte en -frequentie
Omzetting van prikkel naar impuls is een alles-of-nietsprincipe.

Als er onvoldoende Na+ kanalen open gaan wordt de drempelwaarde (-50mV) niet gehaald.

De drempelwaarde noemen we de prikkeldrempel

Slide 5 - Slide

Impulsgeleiding
Na de actiefase (de piek tot +35mV) 
gaan de Kaliumkanalen open.

Kalium gaat de cel uit en hierdoor 
wordt de lading weer negatief.

Het verschil loopt op tot iets onder de -70mV.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

Impulsgeleiding

Slide 8 - Slide

Impulsgeleiding
Het impuls kan maar één kant op worden geleid.

Dit heeft te maken met de herstelfase

Zou je de zenuw direct kunnen prikkelen dan loopt het impuls beide kanten op.

Slide 9 - Slide

Impulssterkte en -frequentie
De grootte van de verandering in elektrische 
lading van het celmembraan is voor alle 
zenuwcellen gelijk. Dit is de impulssterkte.

De frequentie kan wel variëren afhankelijk 
van de sterkte van de prikkel. 

Slide 10 - Slide

Verstoringen in impulsoverdracht

Slide 11 - Slide

Impulsgeleiding
Voor een impuls aankomt bij een zenuwcel, 
verkeerd de zenuwcel in rust.



Als een prikkel aankomt bij de zenuwcel dan veranderd 
de doorlaatbaarheid van het celmembraan op die plek. 
De natriumkanalen gaan open en natrium gaat de cel in. 
Het cytoplasma krijgt een positievere lading 

Slide 12 - Slide

De rustpotentiaal
Als een zenuwcel geen impuls geleidt dan heeft het cytoplasma een negatieve lading  ten opzichte van de buitenkant van de cel. 

Dit verschil is -70mV en noemen we de rustpotentiaal

Het verschil in lading tussen binnen en buiten de cel wordt veroorzaakt door verschil in ionenconcentraties (natrium en kalium).

Slide 13 - Slide

Impulsgeleiding
Tijdens de herstelfase sluiten de natrium- 
en kaliumkanalen weer.

De natriumkaliumpomp zorgt er voor dat 
natrium de cel weer uit gaat en kalium de 
cel weer in. 

De elektrische lading herstelt tot -70mV

Slide 14 - Slide

Neurotransmitters en impulsoverdracht
De impulsoverdracht van zenuwcel naar zenuw-, spier- of kliercel gebeurt met neurotransmitters.

Deze neurotransmitters worden losgelaten in de synaptische spleet waarna zij zich binden aan recepteren van de doelwitcel en daar de Na+ kanalen open gaan.

Slide 15 - Slide

Wat is de (biologische) term voor de hormonale regeling zoals die door de pijlen 1 en 2 in bron 1 wordt aangegeven?

HT = hypothalamus
H = hypofyse
S = schildklier
A
Positieve feedback
B
Negatieve feedback
C
Regeling
D
Doorstroming

Slide 16 - Quiz

Een goede beschrijving voor een reflex is ...
A
zintuig - ruggenmerg - hersenen - zenuw - spier
B
zintuig - zenuw - ruggenmerg - zenuw - spier
C
zintuig - zenuw -ruggenmerg - hersenen - spier
D
zintuig - ruggenmerg - zenuw - spier

Slide 17 - Quiz


Dit is een ...
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw

Slide 18 - Quiz

Hoe reageert je lichaam op een prikkel?
A
prikkel-bericht-hersenen-reactie
B
prikkel-reactie
C
prikkel-bericht-zenuw-hersenen-bericht-zenuw-reactie
D
reactie-prikkel-zenuw-hersenen

Slide 19 - Quiz


Dit is een ...
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw

Slide 20 - Quiz

Dit is een ...
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw

Slide 21 - Quiz

Wat is de goede volgorde?
A
impulsen gaan via de zenuw naar de hersenen
B
prikkels gaan via de hersenen naar de zenuw
C
de zenuw gaat via impulsen naar de hersenen
D
de hersenen ontvangen prikkels via de zenuw

Slide 22 - Quiz

Vanuit je gehoororgaan loopt de gehoorzenuw naar het centrale zenuwstelsel.
Wat voor zenuw is de gehoorzenuw?

A
een bewegingszenuw
B
een gevoelszenuw
C
een gemengde zenuw

Slide 23 - Quiz

Een zenuw is een bundel van lange uitlopers van zenuwcellen.


A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quiz

Over welk soort zenuw gaat de impuls?
(van hersenen naar oog)
A
gevoelszenuw
B
bewegingszenuw

Slide 25 - Quiz

Over welk soort zenuw gaat de prikkel?
(van oog naar hersenen)
A
gevoelszenuw
B
bewegingszenuw

Slide 26 - Quiz

De zenuw in de carpale tunnel in de hand is een gemengde zenuw.
Geleidt deze zenuw impulsen naar de vingers toe? En geleidt deze zenuw impulsen vanuit de vingers in de richting van de pols?
A
beide
B
alleen naar de vingers toe
C
alleen vanuit de vingers in de richting van de pols.

Slide 27 - Quiz

Wat is een impuls
A
een elektrisch signaaltje door een zenuw
B
een verandering in de omgeving
C
een verandering in de omgeving die je kunt waarnemen
D
een elektrisch signaaltje door de zenuw die je kunt waarnemen

Slide 28 - Quiz

Wat is de functie van de bindweefsellaag om een zenuw?
A
de uitlopers van elkaar isoleren
B
impulsen geleiden van en naar het cellichaam
C
zorgen voor een bescherming van de zenuw

Slide 29 - Quiz

De met rabiës besmette hond beet één van de kinderen in een arm. Het virus kwam in een armspier terecht en verplaatste zich via uitlopers in een gemengde zenuw naar het centraal zenuwstelsel.
Waar in het centraal zenuwstelsel komt het virus dan als eerste terecht?
A
in de grote hersenen
B
in de kleine hersenen
C
in de hersenstam
D
in het ruggenmerg

Slide 30 - Quiz

Anna zegt dat alleen in een gemengde zenuw de uitlopers omgeven zijn door een isolerend laagje.
Emina zegt dat bewegingszenuwen alleen uitlopers van bewegingszenuwcellen bevatten.
A
Alleen Anna heeft gelijk
B
Alleen Emina heeft gelijk
C
Beide hebben ze gelijk
D
Geen van beide gelijk

Slide 31 - Quiz

Stel dat de zenuw op plek 2 onderbroken wordt. Wat kan hiervan het gevolg zijn?
A
geen gevoel meer in de linker arm
B
een deel van de spieren in de linker arm is verlamd
C
geen gevoel meer in de rechterarm
D
een deel van de spieren in de rechter arm is verlamd

Slide 32 - Quiz

Het autonome zenuwstelsel bestaat uit 2 delen: parasympatisch en orthosympatisch.

Zit er in elk orgaan vanuit elk deel een zenuw?
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quiz

Je hoort leuke muziek. Hiervan ben je je bewust op moment dat ...
A
je gehoorzintuig de prikkel waarneemt
B
je gehoorzintuig de prikkel omzet in impulsen
C
de impulsen over de zenuw naar de hersenen gaan
D
de impulsen door de hersenen zijn verwerkt

Slide 34 - Quiz

Wat bevindt zich in de schors van de grote hersenen?
A
Uitlopers van zenuwcellen
B
Cellichamen van zenuwcellen
C
Gevoelszenuwcellen
D
Bewegingszenuwcellen

Slide 35 - Quiz

Van welke typen zenuwcellen bevinden zich uitlopers in deel 6?
A
bewegingszenuwcellen
B
gevoelszenuwcellen
C
bewegingszenuwcellen en gevoelszenuwcellen

Slide 36 - Quiz

Dendrieten geven in zenuwcellen het signaal van het cellichaam door naar de synaps
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quiz

drempelwaarde- actiepotentiaal

Slide 38 - Slide

Welk woord hoort het meest bij impulsgeleiding?
A
actiepotentiaal
B
acetylcholine
C
neurotransmitter
D
postsynaptisch membraan

Slide 39 - Quiz

Wat is de drempelwaarde van een actiepotentiaal van een neuron?
A
+35 mV
B
-55mV
C
-70 mV
D
-80 mV

Slide 40 - Quiz

Neurotransmitters zorgen ervoor dat een actiepotentiaal wordt doorgegeven van de ene naar de andere zenuwcel
A
juist
B
onjuist

Slide 41 - Quiz

Hormonen

Slide 42 - Slide

Hormonen zijn:
A
Regelstoffen
B
Voedingsbestanddelen
C
Geslachtskenmerken
D
hormoonklieren

Slide 43 - Quiz

Suikerziekte
Iemand met suikerziekte heeft hormonen nodig. Deze hormonen worden in het bloed ingespoten. Zulke hormonen kunnen niet als pillen worden ingenomen. Dan zouden ze in de maag worden afgebroken.

Welke uitspraak over deze hormonen is juist

A
Deze hormonen zijn eiwitten
B
Deze hormonen zijn koolhydraten
C
Deze hormonen zijn vetten
D
Deze hormonen zijn vitaminen

Slide 44 - Quiz

Cellen in de alvleesklier 
die hormonen maken
Stoffen in het bloed die de werking van bepaalde organen regelen
Hormoon dat in de 
bijnieren wordt gemaakt
Klieren die adrenaline maken
Orgaanstelsel in het lichaam dat uit een aantal hormoonklieren bestaat
eilandjes van Langerhans
hormonen
adrenaline
hormoonstelsel
bijnieren

Slide 45 - Drag question

De menstruatie wordt geregeld door hormonen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 46 - Quiz

Alle organen reageren altijd op hormonen
A
Juist
B
onjuist

Slide 47 - Quiz

Wat regelen je hormonen niet?
A
Slaap
B
Temperatuur
C
Bewegen
D
Voortplanting

Slide 48 - Quiz

De anticonceptiepleister of de ‘plakpil’ is een voorbehoedmiddel. In de pleister bevinden zich bepaalde hormonen die via de huid in het bloed worden opgenomen. Deze hormonen beïnvloeden de werking van de eierstokken.
De hormonen in de anticonceptiepleister beïnvloeden de werking van de eierstokken.
Welke andere hormonen beïnvloeden vooral de werking van de eierstokken?
A
hormonen uit de bijnier
B
hormonen uit de hypofyse
C
hormonen uit de schildklier
D
hormonen uit de alvleesklier

Slide 49 - Quiz

Waarom hebben hormoonklieren geen afvoerbuizen?
A
Hormonen worden rechtstreeks aan de cellen af gegeven
B
Hormonen worden aan het bloed af gegeven
C
Hormonen worden via zenuwbanen geleid
D
Ze hebben wel afvoerbuizen

Slide 50 - Quiz

Slide 51 - Video

klierzakje 
klierblaasje 
haarvaten
afvoerbuis
trosvormig
speeksel
hormonen

Slide 52 - Drag question

Slide 53 - Video

drempelwaarde- actiepotentiaal

Slide 54 - Slide