ABR7 23.09.2024

Welkom!
09.02.24
1 / 36
next
Slide 1: Slide
AndersMBOStudiejaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Welkom!
09.02.24

Slide 1 - Slide

Planning
- Terugblik
- Terugblik herhaling
- 2.7
- 2.8
- Spel
- Afsluiting

Slide 2 - Slide

Terugblik
  • Bespreken HW
  • 2.5 opdr. 43, 44, 45
  • 2.6 opdr. 51, 52, 53, 55 + 56 

Slide 3 - Slide

Terugblik
  • Het voltooid deelwoord
  • Voorbeeld?
  • Heb gelezen
  • Twee werkwoorden 
  • --> eerste is vaak hebben (soms zijn)
  • Het tweede werkwoord --> voltooid deelwoord 
  • Staat aan het einde van de zin
  • Begint met ge- / eindigt op t of d

Slide 4 - Slide

Terugblik
  • Stappenplan voltooid deelwoord:
  • 1. Kijk naar het hele werkwoord en haal -en weg en maak de ik-vorm. 
  • --> stoppen --> -en: stopp --> ik-vorm: stop
  • 2. Kijk naar de laatste letter.
  • Laatste letter een s, f, t, k, ch of p? (ezelsbruggetje: 't kofschip)
  • JA: voltooid deelwoord krijgt een t
  • NEE: voltooid deelwoord krijgt een d
  • 3. Zet ge- voor de ik-vorm en zet een t of d aan het einde. 

Slide 5 - Slide

Terugblik
  • Let op!! Staat er al een t of d in de ik-vorm? Dan komt er geen extra t of d in het voltooid deelwoord: sporten --> ik-vorm: sport --> heb gesportt x fout! --> heb gesport goed 
  • Let ook op bij werkwoorden met een v of z! 
  • Voorbeeld: verven / verhuizen. 
  • Bij deze werkwoorden: alleen -en eraf --> geen ik-vorm!

Slide 6 - Slide

poetsen
luisteren
Voltooid deelwoord met t
(SoFTKeTCHuP)
Voltooid deelwoord met d
groeten
rennen
horen
vragen
wandelen
maken
fietsen
pakken
tekenen
leren

Slide 7 - Drag question

Ik heb in de vakantie _______

A
wandelen
B
wandel
C
gewandeld
D
gewandelt

Slide 8 - Quiz

Samir heeft in de duinen ______
A
fietsen
B
fietst
C
gefietst
D
gefietsd

Slide 9 - Quiz

Ik heb op het feest _______
A
dansen
B
dans
C
gedanst
D
gedansd

Slide 10 - Quiz

Laila heeft twee jaar in een winkel ____
A
werken
B
werkt
C
gewerkt
D
gewerkd

Slide 11 - Quiz

Hans ______ in het weekend.
A
sporten
B
sport
C
gesport
D
gespord

Slide 12 - Quiz

knippen
De kapper _____ mijn haar _____

Slide 13 - Open question

typen
Jij ______ de brief _______

Slide 14 - Open question

trainen
De voetballers _____ gisteren _____

Slide 15 - Open question

2.7
  • Hoofdzinnen (1.2, blz. 11)

Slide 16 - Slide

2.7
  • Voorbeeld: Zij woont al 38 jaar in Nederland. 
  • 1.Wie of wat? 
  • 2.Werkwoord
  • 3. Tijd (rest)
  • 3. Plaats (rest)

--> De tijd staat vaak voor de plaats!

Slide 17 - Slide

2.7
  • De rest kan ook een ''wie of wat'' zijn. 
  • Voorbeeld: Ik koop in het weekend kaas op de markt. 
  • 1. Wie of wat?
  • 2. Werkwoord
  • 3. Tijd
  • 3. Wie of wat
  • 3. Plaats

Slide 18 - Slide

2.7
  • Soms staat er ook een ander woord vooraan in de zin. 
  • Voorbeeld: In dit zwembad kun je elke dag zwemmen
  • 3. Rest
  • 2a. Werkwoord
  • 1. Wie of wat
  • 3. Rest
  • 2b. Tweede werkwoord

Slide 19 - Slide

2.7
  • Voorbeeld: Morgen gaat Eva in de stad winkelen. 
  • 3. Rest
  • 2a. Werkwoord
  • 1. Wie of wat
  • 3. Rest
  • 2b. Tweede werkwoord

Slide 20 - Slide

2.7
- Klassikaal: opdr. 59 
- Maak opdr. 60, 61 + 62 zelfstandig
- Bespreken

Slide 21 - Slide

2.7
  • Maak tweetallen
  • Maak opdr. 63 in tweetallen 
  • Bespreek de zinnen met een ander tweetal. 

Slide 22 - Slide

2.8
  • Hoe is het weer vandaag?
  • Waar denk je aan bij ''het weer''?
  • Woordspin
  • Bij praten over het weer gebruik je vaak ''het''.
  • Voorbeeld: ''het sneeuwt'' of ''het is mooi weer''

Slide 23 - Slide

2.8
  • Luister naar de tekst (video 2.8) 

Slide 24 - Slide

2.8 
Nieuwe woorden:
- regent (regenen)
- de zon
- schijnt (schijnen)
- bewolkt
- waait (waaien)
- lijkt (lijken)
- de herfst 

Slide 25 - Slide

2.8
- opnieuw
- nat, natte
- de rest
- prachtig
- de temperatuur
- de zomer
- heet 
- zelfs 

Slide 26 - Slide

2.8

Slide 27 - Slide

2.8

Slide 28 - Slide

2.8
  • Luister nog een keer naar de video
  • Maak opdr. 66
  •  Lees de tekst

Slide 29 - Slide

2.8
  • Klassikaal: opdr. 68
  • Maak opdr. 69, 70, 71 en 72 zelfstandig
  • Bespreek je antwoorden met een andere cursist
  • Klassikaal bespreken

Slide 30 - Slide

2.8
  • Samen luisteren (opdr. 73)
  • Maak tweetallen.
  • Maak samen opdr. 74, 75, 76 + 77 
  • Bespreken 

Slide 31 - Slide

2.8
  • Maak groepjes van 4 cursisten
  • Bekijk de afbeeldingen bij opdr. 78 
  • Wat zie je? Bespreek wat je ziet.
  • Vertel minimaal 2 dingen.  

Slide 32 - Slide

2.8
  • Blijf in groepjes van 4 zitten. 
  • Je krijgt werkblad 2.8
  • Op elk papier staat een weerbericht. 
  •  Beantwoord met jouw groepje de vragen op het blad. 
  • Bespreken

Slide 33 - Slide

2.8
  • Klassikaal bespreken: opdr. 80 

Slide 34 - Slide

Spel
''Ik ga op vakantie en ik neem mee..''
Hoe werkt het?
Cursist 1: Ik ga op vakantie en ik neem mee: een koffer
Cursist 2: Ik ga op vakantie en ik neem mee: een koffer en een zonnebril. 
Cursist 3: Ik ga op vakantie en ik neem mee: een koffer, een zonnebril en een boek.
Etc.

Slide 35 - Slide

Afsluiting
- Wat heb je vandaag geleerd?
- Wat vond je moeilijk? Wat vond je makkelijk?

Slide 36 - Slide