This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Hier wordt het lokaal vergeleken met een slagveld.
Je hebt hier dus te maken met een vergelijking
Je zet het beeld en het object naast elkaar
Vaak bijv. het woordje "als" in de zin, of "lijkt wel" of "is net..."
Na de les leek het lokaal op een slagveld.
lokaal= object
slagveld= beeld
Bijvoorbeeld:
- In Egypte hebben we op het schip der woestijn gezeten.
- De planten snakken naar wat water.
- De toekomst lacht me tegemoet.