2B7 en 2C1 , week 5

1 / 33
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat moet je kennen voor de toets? 
-Present simple
   ( Bevestigend , ontkennend , vragend )
- To be 
- A of AN 


                                                                                                                      Kader

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat moet je kennen voor de toets? 
-Present continuous
- One / ones
- WH - vragen 
- Present simple 
-  must / mustn't
- Rangtelwoorden 
( Krijg je nog : word order )                                                              Kader+

                                                                                                                      Kader+

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Present simple 
Komt voor bij zowel kader als Kader+

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Present Simple
Welke zin staat in de present simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Present simple:

Wat is de regel van de present simple?
A
ww + - ed
B
shit = bij she/he/it : ww +-(e)s
C
vorm van to be + ww+-ing

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions


Present Simple
Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

TO BE 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

2. To be: You _____ (to be)hungry
A
was
B
to be
C
are
D
is

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

They ... (to be) happy to be here
A
are
B
am
C
is

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

To be: You _____ (to be)hungry
A
was
B
to be
C
are
D
is

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

A or An?

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

....... unexpected guest
A
A
B
An

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

....... owl
A
A
B
An

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

....... giraffe
A
A
B
An

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

....... university
A
A
B
An

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Kies uit: ONE / ONES
There are smaller houses in our street and larger ..........
A
one
B
ones

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

One<> Ones
A
Ones gebruik je bij meervoud, one bij enkelvoud
B
One gebruik je alleen bij meervoud
C
Ones gebruik je bij enkelvoud
D
One gebruik je bij meervoud en ones bij enkelvoud

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Do you have a favourite band? I really like this one/ones.
A
one
B
ones

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

One/ones vervangt een...
A
werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 25 - Quiz

Zelfstandige naamwoorden kunnen concrete zaken aanduiden, zoals mensen (man, Ineke), dieren (paard) en dingen (huis, hout). Maar het kunnen ook plaatsen zijn (Den Haag, Frankrijk) en abstracte zaken als gevoelens (liefde), tijdsruimten (dag), eigenschappen (grootte), gebeurtenissen (botsing) en denkbeeldige personen of zaken (elf, Luilekkerland).
Which magazine can you recommend? I would choose that one/ones.
A
one
B
ones

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Must / Mustn't

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Je gebruikt MUST / MUSTN'T als...
A
...er sprake is van een noodzakelijkheid.
B
...er sprake is van een regel die iets nodig maakt.
C
...er sprake is van een regel of omdat je iets belangrijk vindt.
D
...je iets belangrijk vindt.

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

gebruik must / mustn't
You ... forget to water the plants.
A
must
B
mustn't

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Rangtelwoorden

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Wat is een rangtelwoord
A
Achtste
B
Acht

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wat is hier een rangtelwoord?
A
nul
B
honderd
C
dertien
D
negende

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Slide 33 - Slide

This item has no instructions