1. Het park is links van de supermarkt.
2. De kledingwinkel is achter de bakkerij.
3. In mijn stad is er een Universiteit.
4. De ijssalon bevindt zich tussen de brug en het plein.
5. In mijn dorp is er een bushalte.
6. Er is een apotheek naast het restaurant.
7. In mijn wijk zijn er schoenenwinkels.