Bezittelijke voornaamwoorden
Ik heb een boek. Het is ………..boek.
Jij hebt een boek. Het is …… ..…boek.
U hebt een boek. Het is…………..boek.
Zij heeft een boek. Het is. …..… …boek.
Hij heeft een boek. Het is …………..boek.
Wij hebben een boek. Het is ……….…boek.
Jullie hebben een boek. Het is…………..boek.
Zij hebben een boek. Het is …………boek.