Kapitel 5 - Lektion 1

Hallo, wir fangen an mit Kapitel 5
Überraschung 

Wat zijn de voorzetsels met de vierde naamval? 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hallo, wir fangen an mit Kapitel 5
Überraschung 

Wat zijn de voorzetsels met de vierde naamval? 

Slide 1 - Slide

Op tempo!
Schrijf het naamvallen schema op. 

timer
1:00

Slide 2 - Slide

Lektion 1 --> 3. Fall 
Zelfde idee als Kapitel 4 
Alleen nu staat de derde naamval centraal 

Slide 3 - Slide

Ziele: 
kijken/luisteren
: Ik kan een indruk vormen van de belangrijkste inhoud van een kijkfragment 
lezen
: Ik kan in informatieve teksten informatie over personen en plaatsen begrijpen 
grammatica
: Ik kan de belangrijkste Duitse voorzetsels met de derde naamval toepassen 
Grammatik A, Seite 62

Slide 4 - Slide

3. Fall Präpositionen
 aus = uit
 bei = bij
 mit = met
nach = naar
 seit = sinds
 von = van
 zu = naar

Slide 5 - Slide

Variationen
beim = bei dem
zur = zu der
zum = zu dem 
vom = von dem 

Slide 6 - Slide

Noteer ze allemaal, zonder te spieken

Slide 7 - Open question

Wat is het verschil tussen seid en seit?

Slide 8 - Open question

Zou je eerst het schema nog even willen opschrijven ? 

Slide 9 - Slide

De naamvallen, wat is wat?
Onderwerp
Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp (aan of voor )
1
3
4

Slide 10 - Drag question

Zu (het) Haus (o) gehört ein großer Garten.
A
dem
B
der
C
den
D
die

Slide 11 - Quiz

Welche Form ist richtig?
Um wie viel Uhr kommt er (uit de) ... Schule?
A
aus dem
B
aus der
C
aus den
D
nach dem

Slide 12 - Quiz

mit d... Mann
A
dem
B
der
C
den
D
das

Slide 13 - Quiz

Welke voorzetsels krijgen de vierde naamval?
Vierde naamval
Iets anders
aus
durch
zu
für
gegen
bei
mit
ohne
um
nach
seit
von

Slide 14 - Drag question

Noteer nog even de voorzetsels met de derde naamval.

Slide 15 - Mind map

Ich fahre immer mit (de) …………….. Fahrrad (o) zu (de)………. Schule (v)

A
das, zum (zu dem)
B
das, zur (zu der)
C
dem, zur (zu der)
D
dem, zum (zu dem)

Slide 16 - Quiz

Ich gebe d... Jungen(der) ein....Ball (der)
A
dem/einen
B
den/eine
C
dem/einem
D
der/einem

Slide 17 - Quiz

Diese Woche: Lektion 1 fertig! 

Slide 18 - Slide

Kun je een tip en een top geven over deze les?

Slide 19 - Open question