VLIJ Vraag & Aanbod (3.16 t/m 3.19)

Vraag en aanbod
H3
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vraag en aanbod
H3

Slide 1 - Slide

Stof toetsweek
Levensloop H4, H5, H6, H7
Vraag en Aanbod H1 t/m H4

Slide 2 - Slide

Kosten
Afkorting
Betekenis
Formule
TK
Totale kosten
TK = TVK + TCK
GTK x q
GVK
Gemiddelde variabele kosten
TCK : q
GCK
Gemiddelde constante kosten
TCK : q
MK
Marginale kosten
Verschil in TK bij een product meer

Slide 3 - Slide

Opbrengsten
Afkorting
Betekenis
Formule
TO
Totale opbrengst
P x Q
GO
Gemiddelde opbrengst
TO : q
ofwel P
MO
Marginale opbrengst
Verschil in TO bij een extra product.

Slide 4 - Slide

Marginale kosten en opbrengsten
De marginale kosten zijn de extra kosten die een onderneming heeft als de productie met één eenheid wordt uitgebreid.

De marginale opbrengsten zijn de extra opbrengsten die een onderneming krijgt bij de verkoop van één extra eenheid. 


Slide 5 - Slide

Marginaal
Verkoopprijs 0,99 euro. 
GVK = 0,40 euro 
GTK = 0,60 euro als het bedrijf van 120 verkochte producten naar 121 verkochte producten gaat.
Elke keer als er een extra product verkocht wordt, ontvang je 0,99 euro (MO). Als product 121 wordt verkocht is MK 0,60 euro. 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Herhalen: Een fabrikant verwacht een nieuw type spijkerbroek te kunnen verkopen voor 50 euro per stuk. De constante kosten bedragen 20.000 euro per maand en de variabele kosten zijn 30 euro per spijkerbroek. De productiecapaciteit is 2.000 spijkerbroeken.
Bepaal de TO-functie en de TK-functie:

Slide 8 - Open question

Instructie: Een fabrikant verwacht een nieuw type spijkerbroek te kunnen verkopen voor 50 euro per stuk. De constante kosten bedragen 20.000 euro per maand en de variabele kosten zijn 30 euro per spijkerbroek. De productiecapaciteit is 2.000 spijkerbroeken.
Met hoeveel stijgt de opbrengst (TO) als er 1 broek meer wordt verkocht?

Slide 9 - Open question

Instructie: Een fabrikant verwacht een nieuw type spijkerbroek te kunnen verkopen voor 50 euro per stuk. De constante kosten bedragen 20.000 euro per maand en de variabele kosten zijn 30 euro per spijkerbroek. De productiecapaciteit is 2.000 spijkerbroeken.
Met hoeveel stijgen de kosten (TK) als er 1 broek meer wordt verkocht?

Slide 10 - Open question

Instructie: Een fabrikant verwacht een nieuw type spijkerbroek te kunnen verkopen voor 50 euro per stuk. De constante kosten bedragen 20.000 euro per maand en de variabele kosten zijn 30 euro per spijkerbroek. De productiecapaciteit is 2.000 spijkerbroeken.
Met hoeveel stijgt de winst (TW) als er 1 broek meer wordt verkocht?

Slide 11 - Open question

Hoeveel broeken gaat de fabrikant verkopen als hij maximale winst wil behalen?

Slide 12 - Open question

Om de totale winst (TW) te berekenen doe je het volgende:
A
TO - TK
B
TK - TO
C
TO = TK
D
TO / TK

Slide 13 - Quiz

TK = qˆ2 + 500. De gemiddelde totale kosten bij 10 stuks zijn:
A
€10
B
€50
C
€60
D
€600

Slide 14 - Quiz

TK = 5qˆ2+500. De gemiddelde variabele kosten bij 20 stuks zijn:
A
€25
B
€100
C
€125
D
€400

Slide 15 - Quiz

TK = 0.5qˆ2+500. Bij 50 stuks zijn de vaste kosten per product.
A
€10
B
€25
C
€500
D
€1.250

Slide 16 - Quiz

Afzet bepalen waarbij winst maximaal is


Functies tekenen in grafiek
MO, MK en MW uitleggen

Slide 17 - Slide

Bij welke afzet is winst maximaal? (grafisch)

3 manieren:
1. TO en TK zover mogelijk uit elkaar
2. TW maximaal
3. MO = MK

Slide 18 - Slide

Maximale winst arceren (grafisch)
MO = MK
      - afzet bepalen --> MO = MK, lijn naar beneden
      - TO bepalen = GO x afzet
      - TK bepalen = GTK x afzet
      - TW bepalen (TO - TK)

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Maximale winst wordt behaald bij:
A
50 stuks
B
100 stuks
C
200 stuks
D
150 stuks

Slide 22 - Quiz

Welk oppervlak geeft maximale winst weer?
A
A + B
B
A + B + C
C
B + C
D
C

Slide 23 - Quiz

Een ondernemer heeft te maken met een gegeven prijs. Als MO>MK zal bij uitbreiding van de productie met een eenheid
A
De winst dalen.
B
De omzet stijgen en de winst dalen.
C
De omzet stijgen en de winst stijgen
D
De omzet stijgen en de prijs stijgen

Slide 24 - Quiz

Zelf aan de slag
Maak t/m 3.19

Slide 25 - Slide