Les 3 Periode 1 V2

Les 3 Periode 1 V2
1 / 27
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Les 3 Periode 1 V2

Slide 1 - Slide

Las reglas de tu profe
We zijn beleefd en vriendelijk!
Ik verwacht een actieve werkhouding, in en buiten de les!
Spullen & huiswerk zijn in orde
Twee schriften en een reader
Vinger opsteken wanneer je iets wilt vragen/vertellen
Je bent stil als jouw docente of een klasgenoot aan het woord is.
Opgeladen laptop
Mobieltjes ... jullie kennen de regel
¡Hablamos español! zoveel mogelijk


Slide 2 - Slide

 ¿Qué sabes ya del español?
Wat weet jij al van het Spaans?
¡Bienvenidos en la clase de español! 
Welkom bij de Spaanse les !

Slide 3 - Slide

                Hoy es martes, el 17 de septiembre.
¡Hola!

Slide 4 - Slide

Wat hebben we vorige week gedaan?
Bespreek het met je klasgenoot/klasgenote
timer
1:00

Slide 5 - Slide

En la clase de hoy:
  • Uitspraak oefenen 
  • Jezelf voorstellen
  • handige zinnetjes
  • tot 10 tellen

Slide 6 - Slide

Aan het einde van deze les:
-    ik kan het werkwoord llamarse vervoegen
-    ik kan tellen t/m 10.
-    ik kan over mezelf vertellen.



Slide 7 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
yo - tú - él - ella - usted - nosotros(-as) - vosotros(-as) - ellos - ellas - ustedes

1. José y yo (José en ik) = nosotros (wij)
2. Mi madre y tú (mijn moeder en jij) = vosotros (jullie)
3. Mis hermanos (mijn broers) = ellos (ze mv)
4. Yo (meisje) y mis amigas = nosotras 

Slide 8 - Slide

verbo llamarse - ww heten
ik heet
me llamo
jij heet
te llamas
hij/zij/u/het heet
se llama
wij heten
nos llamamos
jullie heten
os llamáis
zij heten
se llaman

Slide 9 - Slide

Weet jij de persoonsvormen in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
señor Collantes

Slide 10 - Drag question

Practicamos la pronunciación

Slide 11 - Slide

y ahora a hablar

Slide 12 - Slide

Stel jezelf voor en vraag je klasgenoot/klasgenote hoe hij/zij heet. 

Slide 13 - Slide

Hacer una conversación (reader blz. 52 -54)
Preguntas
Respuestas
¿Qué tal/ Cómo estás?
¿Cómo te llamas?
¿Cuál es tu apellido?
¿Cuántos años tienes?
¿Dónde vives?
¿Cómo se escribe tu nombre?
¿Cómo se escribe tu apellido?

Slide 14 - Slide

Hola
Buenos días
Buenas tardes
¿Qué tal? 
bien / mal / regular
Yo soy...
Me llamo...
¡Adiós!
¡Hasta luego!
Hallo
Goedemorgen
Goedemiddag
Hoe gaat het?
goed/slecht/redelijk
Ik ben ...
Ik heet...
Dag!
Tot ziens!

Slide 15 - Slide

verbo llamarse - ww heten
ik heet
me llamo
jij heet
te llamas
hij/zij/u/het heet
se llama
wij heten
nos llamamos
jullie heten
os llamáis
zij heten
se llaman

Slide 16 - Slide

Dibujar una mano
Nombre
Edad
Me gusta...
¿Dónde vives?
Algo divertido

Slide 17 - Slide


¿Cómo has trabajado hoy en clase?
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

                                     Hoy es miércoles , el 18 de septiembre.
¡Hola!

Slide 19 - Slide

En la clase de hoy:
  • HW controleren
  • 15min vocabulaire in quizlet (blz. 52-53)
  • ejercicios 1 t/m 6 (12-15)
  • Gesprekjes oefenen 

Slide 20 - Slide

Aan het einde van deze les:
-    ik kan het werkwoord llamarse vervoegen
-    ik kan over mezelf vertellen.



Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
yo - tú - él - ella - usted - nosotros(-as) - vosotros(-as) - ellos - ellas - ustedes

1. José y yo (José en ik) = nosotros (wij)
2. Mi madre y tú (mijn moeder en jij) = vosotros (jullie)
3. Mis hermanos (mijn broers) = ellos (ze mv)
4. Yo (meisje) y mis amigas = nosotras 

Slide 23 - Slide

verbo llamarse - ww heten
ik heet
me llamo
jij heet
te llamas
hij/zij/u/het heet
se llama
wij heten
nos llamamos
jullie heten
os llamáis
zij heten
se llaman

Slide 24 - Slide

Hacer una conversación (reader blz. 52 -54)
Preguntas
Respuestas
¿Qué tal/ Cómo estás?
¿Cómo te llamas?
¿Cuál es tu apellido?
¿Cuántos años tienes?
¿Dónde vives?
¿Cómo se escribe tu nombre?
¿Cómo se escribe tu apellido?

Slide 25 - Slide

y ahora a hablar

Slide 26 - Slide

Stel jezelf voor en vraag je klasgenoot/klasgenote hoe hij/zij heet. 

Slide 27 - Slide