Betoog

Betoog 




1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Betoog 




Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Krantenbezorger
Ik ben een jongere van 16 jaar die met een stapel papier rondfietst. Zes keer per week gaat om 5.45 uur de wekker, haal ik kranten op en begin ik aan mijn bezorgrondje in ons dorp. Om 7 uur ben ik thuis, verkleed ik me, ontbijt ik en ga ik naar school.
Waarom doe ik dit? Ik wil graag bijverdienen en hiermee verdien ik twee keer zoveel als een vakkenvuller bij de supermarkt. Aan het eind van het jaar zijn er abonnees waarvan ik extra geld krijg.
Natuurlijk baal ik weleens bij regen, wind of kou maar dat hoort er een beetje bij. Soms is het zwaar meet een krantenwijk is echt zo gek nog niet.
Wat wil de schrijver met deze tekst bereiken?
Welke argumenten worden er gebruikt?

Slide 3 - Slide

Doel: 

Ik weet precies hoe ik een betoog moet schrijven



Slide 4 - Slide

Waar denk jij aan bij
een betoog?

Slide 5 - Mind map

Betoog 

In een betoog probeert iemand je te overtuigen van zijn mening / standpunt. 

Dit doet hij met: 
>> argumenten 
>> tegenargumenten
>> weerlegging



Slide 6 - Slide

Stelling /
standpunt: 

Mening in één zin. 
zoals: Vuurwerk moet verboden worden. 

Slide 7 - Slide

Opbouw van een argument: 

1. Wat is je argument? 
2. Waarom is dat zo? 
3. Voorbeeld 

Slide 8 - Slide

argumenten voor 
argumenten
tegen 
Waarom klopt jouw mening? 
Deze ondersteunen je standpunt 

Waarom kunnen mensen anders denken? 

Slide 9 - Slide

Een goede schrijver bedenkt in zijn betoog al tegenargumenten. Waarom zou hij dit doen?
A
Het haalt zijn eigen stuk onderuit.
B
Hij kan direct aangeven waarom dit niet zo is.
C
Zijn argumenten wegen daardoor zwaarder.
D
Hij houdt wel van een beetje tegengas.

Slide 10 - Quiz

Weerlegging

Waarom vind jij het argument niet goed? -> uitleggen

Waarom ben jij het er niet mee eens.  Je ontkracht het tegenargument! 

Slide 11 - Slide

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

                                                                      Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 12 - Slide

Hoe is een betoog opgebouwd? 
Je overtuigt de lezer van je mening.

Indeling:
Inleiding:
Je trekt de aandacht, introduceert je (vraag)stelling/onderwerp.  (aan de hand van een anekdote) en geeft jouw stelling
Middenstuk:
Je geeft je standpunt en de argumentatie daarvoor.
Slot:
Je herhaalt je standpunt, vat je onderbouwing samen en trekt een conclusie.


Slide 13 - Slide

Een stelling:
  • is een zin waarover je van mening   kunt verschillen.
  • is niet te lang.
  • bevat geen ontkenning.

Slide 14 - Slide

Middenstuk
-> Jouw standpunt
-> Onderbouwen met drie argumenten (elk argument aparte alinea)
-> Geef ook tegenargument en weerleg dit

Slide 15 - Slide

Argumenten:
  • zijn redenen voor je mening.
  • je ondersteunt ze met voorbeelden.

Slide 16 - Slide

Slot
Je herhaalt je standpunt, vat je onderbouwing samen en trekt een conclusie.

Slide 17 - Slide


Stelling: Het spelen van games is verslavend.

Slide 18 - Poll

Stelling:

Het spelen van games is verslavend.

Eens of niet?
Kijk op de volgende slide naar de inleiding die bij deze stelling hoort.

Slide 19 - Slide

Voorbeeld inleiding: Games zijn verslavend.

Slide 20 - Slide

Opbouw betoog
- Geef elk argument een aparte alinea
- Gebruik signaalwoorden voor de opsomming van de argumenten: ten eerste, bovendien, ook.
- Geef de conclusie aan met een signaalwoord: dus, kortom.

Slide 21 - Slide

Even oefenen
Verzin bij 1 van onderstaande stellingen minimaal 2 argumenten voor en 1 tegenargument en een weerlegging. Maak er een lopend verhaal van van minimaal 50 woorden. Je mag op je laptop werken, schrijven mag ook.
1. Sportclubs moeten voor elke jongere gratis worden.
2. Het is een goed idee om telefoons te verbieden op scholen.
3. Er moeten minder toetsweken komen op school.

Klaar? Maak opdracht 1 op bladzijde 114-115

Slide 22 - Slide