Argumenteren theorie en leestoets en betoog schrijven H3

Nederlands
Argumenteren / betoog schrijven
H3-4 Lezen

1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1-3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Nederlands
Argumenteren / betoog schrijven
H3-4 Lezen

Slide 1 - Slide

Doel van de les
  • Je kent de verschillende strategieën die je kunt inzetten tijdens  het lezen van een tekst
  •  Je herkent de verschillende argumentatiestructuren in een tekst
  •  Je herkent de argumentatie in een filmpje

Slide 2 - Slide

Planning
  • Theorie hfst 3 en 4

  • Oefenen

  • Check

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Dus.. wat is argumenteren?

Slide 5 - Open question

Waaraan kun je een feitelijk argument herkennen?

Slide 6 - Open question

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 7 - Quiz

Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Amsterdam gaan. Er zijn weinig openbare parkeerplekken waar je de auto kunt parkeren.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 8 - Quiz

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 9 - Quiz

Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Amsterdam gaan. Je kunt de auto nergens parkeren .
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 10 - Quiz

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Geef een voorbeeld niet-feitelijk argument bij de stelling:
School moet elke dag om 14.00 uur uit zijn.

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Video

4 vormen van argumenteren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Meervoudige argumentatie
  3. Onderschikkende argumentatie
  4. Nevenschikkende argumentatie 

Slide 14 - Slide

0

Slide 15 - Video

Waarom is een goede argumentatie eigenlijk belangrijk?

Slide 16 - Slide

want 


dus


      en

Slide 17 - Slide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.
Het openbaar vervoer moet goedkoper worden, want hierdoor zullen de files afnemen.

Slide 18 - Slide

Nevenschikkende argumentatie
Ik kan vanavond niet naar Amsterdam.
Er rijden vanavond geen treinen.
Ik heb te veel gedronken.

Slide 19 - Slide

Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. 

Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. 

Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.
.



                               want

Slide 20 - Slide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.
.




        want
          en / tevens / daarnaast / bovendien

Slide 21 - Slide

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

Een argument is altijd een feit.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

De RSG is een goede school.
De leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 24 - Quiz

Hij is geschikt voor deze baan als manager, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 25 - Quiz

Zij is geschikt voor deze baan: ze heeft genoeg ervaring, ze heeft de benodigde ervaring en heeft goede communicatieve vaardigheden.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 26 - Quiz

De RSG Enkhuizen is een goede school. Het zit in een mooi gebouw en de leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 27 - Quiz

De RSG Enkhuizen is een goede school. In de onderbouw leren leerlingen hoe zij moeten leren. Dus in de bovenbouw presteren zij beter dan gemiddeld.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide

Ik weet hoe je tekstverbanden kunt vinden in een tekst
0100

Slide 30 - Poll

Ik weet hoe je de argumentatiestructuur van een tekst kunt vinden
0100

Slide 31 - Poll

Ik weet hoe je de argumentatiestructuur van een tekst in een schema kunt zetten
0100

Slide 32 - Poll