Present Simple: Questions and negations

Present Simple: Questions and negations.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Present Simple: Questions and negations.

Slide 1 - Slide

Let's first go over the rules again

Slide 2 - Slide

Questions with to be or modal verb: can, may, will
Zet de form van to be aan het begin van de zin.
Zet het hulpwerkwoord(modal verb) aan het begin van de zin

You are not present. -> Are you not present?
She is happy-> Is she happy?
I can drive a car -> Can I drive a car?

Slide 3 - Slide

Questions with do/does
Als er alleen een hoofdwerkwoord in de zin staat, zet je do of does voor de zin. Let op! Bij he, she, it gebruik je does en MOET je de -S/-ES/-IES weghalen, dus Does -onderwerp- HELE WERKWOORD.He hurries to school- Does he hurry to school?
I/you/we/they= do
You own a car. -> Do you own a car?
He/she/it= does
It rains a lot. -> Does it rain a lot?

Slide 4 - Slide

Questions with to have
Als er een (1) hoofdwerkwoord in de zin staat zet je do of does voor de zin.

I/you/we/they= do
They have a cat -> Do they have a cat?

He/she/it= does
She has a dog -> Does she have a dog?

Slide 5 - Slide

Questions: have got/ has got
I have got a dog
Have I got a dog?

He has got a new car
Has he got a new car?
Dus:
Alleen have/ has dan met DO/DOES
Met: have got/ has got, dus twee werkwoorden zoals hier boven.

Slide 6 - Slide

Hoe vraag je of Anna van muziek houdt?

Slide 7 - Open question

Hoe vraag je of James een auto heeft?

Slide 8 - Open question

Hoe vraag je of Kelly een hond heeft?

Slide 9 - Open question

Rules present simple
I, we, you and they uses the base (stam) form
I play basketball every Saturday.
We usually play chess.

She, he, and it uses base (stam) +s (+es; -y+ies)
She always walks down here.
It loses its fur in spring.


Slide 10 - Slide

Hoe zeg je dat je elke zondag bloemen koopt?

Slide 11 - Open question

Hoe zeg je dat water bevriest bij 0 graden?

Slide 12 - Open question

Hoe zeg je dat het meisje altijd op zondag loopt?

Slide 13 - Open question

Negation with tobe+hulpwerkwoorden: can, will,may(modal verbs).
 
Zet het woord not achter de to be form
Zet het woordje not achter het hulpwerkwoord; can, will, may
The water is cold
The water is not cold
I can't swim/ I cannot swim.
I will help you/ I will not (won't) help you.

Slide 14 - Slide

Negations in een zin met een hoofdwerkwoord
Zet het woord do not/does not voor het werkwoord
Let op! De -s/-es/-ies verdwijnt weer bij de derde persoon enkelvoud (he, she, it)
I like apples.
I do not like apples.
She runs fast.
She does not run fast.

Slide 15 - Slide

Hoe zeg je dat de thee niet warm is?

Slide 16 - Open question

Hoe zeg je dat Amy niet praat over haar broer?

Slide 17 - Open question

Hoe zeg je dat je niet van peren houdt?

Slide 18 - Open question