Woordenschat hoofdstuk 1

De context gebruiken
  • De 'context' zijn de woorden rondom het nieuwe woord of de voorgaande zinnen.
  • Deze context helpt je te raden wat het woord betekent.
  • Soms staat er verderop in de tekst een synoniem: een woord dat bijna hetzelfde betekent. 
1 / 19
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

De context gebruiken
  • De 'context' zijn de woorden rondom het nieuwe woord of de voorgaande zinnen.
  • Deze context helpt je te raden wat het woord betekent.
  • Soms staat er verderop in de tekst een synoniem: een woord dat bijna hetzelfde betekent. 

Slide 1 - Slide

De leerlingen voeren veel klusjes uit.

Synoniem voor voeren uit:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze

Slide 2 - Quiz

Voor die jeans moet je veel betalen.

Synoniem voor betalen:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze

Slide 3 - Quiz

Voorbeeld
'De toekomst lacht ons tegemoet.' 

De toekomst kan niet echt lachen. Bedoeld wordt: het gaat goed met ons en onze toekomst. 

Slide 4 - Slide

Neem het niet letterlijk!



Uitdrukkingen betekenen nèt iets anders
dan wat er letterlijk staat. 

Slide 5 - Slide


2 Betekenis van een uitdrukking
Denk aan: spreekwoorden, gezegden, zegswijzen.
Het gaat om vaste combinaties van woorden met een andere betekenis dan wat er letterlijk staat. 

Slide 6 - Slide

'Ik heb drie biljetten van 50 euro.'
Wat denk je dat het woord 'biljet' betekent?

A
bon
B
briefje
C
munt

Slide 7 - Quiz

Voorbeeld
'We gingen naar de opticien om een nieuwe bril uit te zoeken. In de brillenwinkel was er veel keuze.'

Door de rest van de zin begrijp je dat je bij een opticien brillen kunt kopen. 

In de volgende zin staat een synoniem voor opticien: brillenwinkel

Slide 8 - Slide

Wat is een synoniem voor gunstig?
A
voordelig
B
iets voor iemand anders doen
C
aardig
D
boos

Slide 9 - Quiz

Wat is een synoniem voor oprecht?
A
goed
B
niet scheef
C
iemand die rechten studeert
D
eerlijk

Slide 10 - Quiz

Wat is een synoniem voor bonje?
A
bonte kleuren
B
vijf euro
C
ruzie
D
een kleine bon

Slide 11 - Quiz

Wat is een synoniem voor roddelen?
A
praten
B
kwaadspreken
C
zingen
D
vrouwen die praten

Slide 12 - Quiz

Zij gaf hem voor zijn prestatie een aandenken.
Synoniem voor aandenken
A
schouderklopje
B
souvenir
C
complimentje
D
beker

Slide 13 - Quiz

Maak een zin met de uitdrukking "kommer en kwel"laat zien dat jij de betekenis begrijpt

Slide 14 - Open question

Maak een zin met de uitdrukking "van haver tot gort"laat zien dat jij de betekenis begrijpt.

Slide 15 - Open question

Ik heb het naar eer en ........ ingevuld.
A
daad
B
geweten
C
wraak
D
vermogen

Slide 16 - Quiz

Pesten wordt minder als leerlingen elkaar kennen. Na drie maanden gaan de kinderen elkaar aardiger bejegenen. Bejegenen =
A
aanpakken
B
behandelen
C
roddelen
D
analyseren

Slide 17 - Quiz

De jonge hond ruïneerde de hele vloerbedekking. ruïneerde=
A
vernielt
B
domineert
C
onderzocht
D
experimenteert

Slide 18 - Quiz

Welke woord past in de zin?
De politici moeten het probleem eerst nauwkeurig,.........daarna kunnen zij pas naar oplossingen zoeken.
A
aanpakken
B
bejegenen
C
domineren
D
analyseren

Slide 19 - Quiz