T4 luistervv kijk -en luisterexamen; SO exid 15, gramm vraagzinnen; oefentoets per6

Bienvenue 
à la classe de français!
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Bienvenue 
à la classe de français!

Slide 1 - Slide

leerdoelen p. 6*
Leesvaardigheid (GL 5CDE/ examen): 
ik heb de juiste aanpak voor een examentekst Frans vmbo-gtl (gatentekstvragen, meerkeuzevragen, overige vraagtypen)

Luistervaardigheid (GL 3ABCDEFG/ kijk- en luisterexamen )
ik haal niveau A1+/ A2 

Grammatica (boîte à grammaire/ kennistoets) 
ik kan het bezittelijk voornaamwoord gebruiken in het Frans
ik kan het aanwijzend voornaamwoord gebruiken in het Frans
Ik kan het bijvoeglijk voornaamwoord (vorm en plaats) gebruiken in het Frans
ik kan de ontkenning gebruiken in het Frans
ik kan vraagwoorden gebruiken en vraagzinnen maken in het Frans

Vocabulaire: (examenidioom 7 t/m 15/ kennistoets)
Ik kan woorden die te maken hebben met transport en reizen, vrije tijd, communicatie, gevoelens, werk, techniek, gezondheid, het lichaam en begrippen over hoeveelheid correct vertalen (FN)

* zie PTA

Slide 2 - Slide

Luistervaardigheid: 
ik haal niveau A1+/ A2

Slide 3 - Slide

maak het Woots kijk- en luisterexamen
open via Som2day

Slide 4 - Slide

Luistervaardigheid: 
ik haal niveau A1+/ A2 

Doel bereikt?

Slide 5 - Slide

SO unité 15
vocabulaire: 
Ik kan woorden die te maken hebben met tijdseenheden en hoeveelheden correct vertalen (FN)

Klaar? afmaken:
  • Boîte à grammaire 'vraagzinnen en vraagwoorden'
  • Learnbeat 'vraagzinnen/ vraagwoorden'

Slide 6 - Slide

grammatica: 
ik kan vraagzinnen herkennen 
in een tekst en gebruiken

Slide 7 - Slide

3 onderdelen
1. een vraag stellen
2. een vraagwoord gebruiken
3. het vraagwoord 'quel'

Slide 8 - Slide

1. een vraag stellen
  • Zet een ? achter de zin
  • Zet 'est-ce que' ervoor
  • inversie (omkering werkwoord-onderwerp): vooral in teksten
voorbeeldzin:
Tu veux danser avec moi.

Slide 9 - Slide

2. een vraagwoord gebruiken
  • Zet het vraagwoord aan het begin of aan het einde van de zin.
                Comment tu t’appelles? Hoe heet jij?
                Tu t‘appelles comment? Hoe heet jij?

  • est-ce que gebruiken. Dan is de volgorde: vraagwoord + est-ce que + gewone zin.
                Comment est-ce que tu t’appelles? Hoe heet jij?
                Où est-ce que tu habites? Waar woon jij?



quand
qui
comment 
qu'est-ce que
combien
pourquoi

Slide 10 - Slide

3. het vraagwoord 'quel'

Slide 11 - Slide

grammatica: 
ik kan vraagzinnen
herkennen in een tekst en gebruiken
Oefenmateriaal:
maak de boîte à grammaire 'vraagzinnen en vraagwoorden'

Slide 12 - Slide

grammatica: 
ik kan vraagzinnen
herkennen in een tekst en gebruiken
Doel bereikt?

Slide 13 - Slide

Oefentoets

Slide 14 - Slide

Vocabulaire
ik kan woorden die te maken hebben met 
wetenschap en techniek (exid 12), gezondheid (exid 13), het lichaam en kleding (exid 14), tijdseenheden en hoeveelheden (exid 15) correct vertalen (FN)

Slide 15 - Slide

15 zinnen. Vertaal het vetgedrukte woord:

Ma soeur porte toujours des vêtements à la mode

Slide 16 - Open question

5 zinnen. Vertaal de complete zin.
Cette chanteuse a une très belle voix.

Slide 17 - Open question

Grammaire
ik kan het bezittelijk voornaamwoord gebruiken in het Frans

Slide 18 - Slide

Il aime beaucoup (zijn) _____________ jardin (m). Il est beau.
A
mon
B
ta
C
son
D
leur

Slide 19 - Quiz

Grammaire
ik kan het aanwijzend voornaamwoord gebruiken in het Frans

Slide 20 - Slide

4 Je ne vais jamais dans _________________ centre (m) commercial. Il est trop loin.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 21 - Quiz

Grammaire
ik kan het bijvoeglijk naamwoord gebruiken in het Frans

Slide 22 - Slide

2 (nouveau) Et quand il pleut, nous préférons aller au ___________ musée ____________ avec Lara.
A
nouveau musée
B
musée nouveau
C
nouvelle musée
D
musée nouvelle

Slide 23 - Quiz

Grammaire
ik kan de ontkenning gebruiken in het Frans

Slide 24 - Slide

Maak de zin ontkennend:
1 Nous allons à la plage. (nooit)

Slide 25 - Open question

Grammaire
ik kanvraagzinnen maken in het Frans

Slide 26 - Slide

Maak vragend:
Pierre a fini ses devoirs.

Slide 27 - Mind map

_________________________ est-ce que tu fais du sport ? - Je fais du sport le lundi et le mercredi.
A
Pourqoui
B
Quand
C
D
Qu'est-ce que

Slide 28 - Quiz

nog vragen?

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide