Period 2 lesson 3: Parts of speech

1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2,4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Starters ~ Period 2
Period 2

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Sinterklaas
Santa Claus
Name 3 things you would like to get as a present.

Slide 3 - Slide

Starter 2.3
The name Santa Claus evolved from the Dutch Sinterklaas. It is believed that Nicholas was born sometime around 280 A.D. in Patara, near Myra in modern-day Turkey. His feast day is celebrated on the anniversary of his death, December 6. In December 1773, and again in 1774, a New York newspaper reported that groups of Dutch families had gathered to honor the anniversary of his death.
Main course ~ Period 2
Period 2

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Today's class
Aan het einde van de les weet je welke woordsoorten er zijn in het Engels (parts of speech) en weet je per woordsoort wat de functie is.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Welke 8 woordsoorten ken je?
Bijvoorbeeld: werkwoord

Slide 6 - Mind map

This item has no instructions

Parts of speech
In English there are 8 parts of speech
In Dutch you call them: woordsoorten

Do you know all eight?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

noun
adjective
pronoun
verb
adverb
preposition
conjunction
interjection
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornw.
voorzetsel
werkwoord
bijvoeglijk naamw.
bijwoord
voegwoord
tussenwerpsel

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

The parts of speech
Noun = zelfst.nw
Pronoun = pers. vnw
Verb = ww
Adjective = bijv. nw
Adverb = bijwoord
Preposition = voorzetsel
Conjunction =voegwoord
Interjection = tussenwerpsel

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Flash card!

Slide 10 - Slide

Deze flashcard kan groot op het bord wanneer de studenten werken aan de opdracht.

Slide 11 - Slide

Werkvorm als ingeleide oefening.
Studenten denken in groepjes na over woorden die ze in kunnen vullen in de vakken. Studenten vullen de woorden in op post-its en plakken deze dan in het juiste vak.
Daarna nabespreken en zinnen maken.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Your
GPS goal 
this week is:

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Dessert ~ Period 2
Period 2

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

Bingo kaarten nodig.
Spinner toevoegen met daarin de 8 parts of speech. Studenten strepen de juiste woorden passend bij de woordsoort door op hun bingokaart.
You will get a bingo card.

  • I will call out English words.
  • You have to think: is it a verb, noun, adjective, adverb or a pronoun.
  • Cross out one of the boxes.
  • Ticked five boxes in a row? BINGO!!!

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Verb = werkwoord
Adjective = bijvoegelijk naamwoord
Adverb = bijwoord
Noun = zelfstandig naamwoord
Pronoun = persoonlijk voornaamwoord


Slide 17 - Slide

BINGO.
Spinner draaien. 
Studenten kruisen één part of speech weg op hun kaart. 5 op een rij = Bingo.
NOUN: boy, firefighter, store, rug, hat, farm, humor, goat, 
VERB: eat, talk, sleep, cry, look. move, run, climb, 
PRONOUN: I, both, he, her, our, she, we, you, 
ADVERB: easily, happily, today, near, cheerfully, sadly, neatly, now, 
ADJECTIVE: small, blue, round, three, smooth, many, nice, loud.