Grammatica taalverzorging nevenschikkend en onderschikkend voegwoord en samengestelde zin.

DOELEN

  1. Een samengestelde zin herkennen
  2. De persoonsvorm(en) en onderwerp(en) uit een (samengestelde) zin halen
  3. Voegwoord herkennen. 


1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

DOELEN

  1. Een samengestelde zin herkennen
  2. De persoonsvorm(en) en onderwerp(en) uit een (samengestelde) zin halen
  3. Voegwoord herkennen. 


Slide 1 - Slide

SAMENGESTELDE ZINNEN
In iedere zin staat een persoonsvorm.

Zinnen met één persoonsvorm en één onderwerp noem je
een enkelvoudige zin.
 Zinnen met twee of meer persoonsvormen noem je samengestelde zinnen.
Bij elke persoonsvorm hoort een onderwerp.







Slide 2 - Slide

Samengestelde zinnen
Als je van twee losse zinnen één zin maakt,

heb je vaak een voegwoord nodig.


Rens drinkt cola. Lot drinkt water.
Rens drinkt cola en lot drinkt water.







Slide 3 - Slide

Voegwoorden
Welke voegwoorden kan je allemaal gebruiken om een samengestelde zin te maken? 

Slide 4 - Slide

Nevenschikkend voegwoord
De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met de voegwoorden en, want, dus  en maar staan de persoonsvormen en de onderwerpen wel naast elkaar. WOMEND (Want, (Of), Maar, En, Dus). 
Er kan GEEN ander woord tussen zoals 'altijd, nooit, vaak'. 









Slide 5 - Slide

Hoofdzin - hoofdzin
Opa werkte. Oma deed het huishouden.
Opa werkte en oma deed het huishouden.
Iedereen viert feest. Het is Bevrijdingsdag.
Iedereen viert feest, want het is Bevrijdingsdag.

Slide 6 - Slide

Onderschikkend voegwoord
De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met voegwoorden zoals omdat, doordat en hoewel hoeven de persoonsvormen en de onderwerpen niet naast elkaar te staan. Er kan WEL een ander woord tussen zoals 'altijd, nooit, vaak'. 
Tip: Als een zin een bijzin bevat, staat er meestal een voegwoord aan het begin van de zin. 








Slide 7 - Slide

Hoofdzin - Bijzin
Napoleons vrouw had een hondje. Napoleon hield niet van dieren. 
Napoelons vrouw had een hondje, hoewel Napoleon niet van dieren hield.
Iedereen viert feest. Het is Bevrijdingsdag.
Iedereen viert feest, omdat het Bevrijdingsdag is.

Slide 8 - Slide

Voegwoord 'of'
Eet je liever chips of eet je liever chocola? HZ + HZ  nevenschikkend voegwoord
Ik weet nog niet of ik morgen wel uit kan slapen. HZ + BZ  onderschikkend voegwoord

Slide 9 - Slide

Samengestelde zinnen
Er staat niet altijd een voegwoord in een samengestelde zin. 
Zoek altijd eerst de persoonsvormen en onderwerpen. 
Naast elkaar? Hoofdzin! 
Niet naast elkaar? Bijzin! 

Slide 10 - Slide

Wat is een samengestelde zin?
A
Een zin met één persoonsvorm
B
Een zin met meerdere persoonsvormen

Slide 11 - Quiz

Welke vier voegwoorden hebben ALTIJD een hoofdzin - hoofdzin?
A
Want, maar, en, dus
B
Waarmee, maar, en, of
C
Want, maar , of , dus
D
Wanneer, maar, of, dus

Slide 12 - Quiz

Bij welk voegwoord in samengestelde zinnen moet je ALTIJD naar het onderwerp en persoonsvorm kijken?
A
Want
B
Of
C
Maar
D
En

Slide 13 - Quiz

Wat is een samengestelde zin?
Er kunnen meer antwoorden goed zijn.
A
Ik wil nog blijven, maar het mag niet van mijn moeder.
B
Ik wil graag naar huis toe lopen.
C
Wij gaan op de fiets naar school of ik rij met mijn moeder mee.
D
De school had door corona veel lesuitval.

Slide 14 - Quiz

Welke zin bestaat uit een hoofdzin en hoofdzin? Er kunnen meer antwoorden goed zijn.
A
Ik wil nog blijven, maar het mag niet van mijn moeder.
B
Wij gaan op de fiets naar school of ik rij met mijn moeder mee.
C
Als jij hard gaat werken, dan haal je een voldoende!

Slide 15 - Quiz

Wat is een samengestelde zin?

Slide 16 - Slide