8.3

8.3: Voetbalclub groen gras
Aan het einde van de les kan jij vertellen dat je sport.
1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

8.3: Voetbalclub groen gras
Aan het einde van de les kan jij vertellen dat je sport.

Slide 1 - Slide

de club, de clubs
▪️Een groep mensen die samen iets doen, bijvoorbeeld sport of muziek.

zinnen:
▪️Ik voetbal bij een club in mijn stad.
▪️Er zijn veel sportclubs in Nederland.

Slide 2 - Slide

de dame- de dames
  • Meisje 
  • de dame - de dames
  • Het woord dame gebruik je bij sport
  • Zin: De dames kleedkamer is rechts. 

Slide 3 - Slide

de heer- de heren 
  • Jongen
  • De heer - de heren
  • Het woord heer gebruik je bij sport
  • Zin: Jongens kleedkamer is links. 

Slide 4 - Slide

iedereen
Alle mensen, zonder uitzondering.
zinnen:
▪️Iedereen mag meedoen met de wedstrijd.
▪️Tijdens de training moet iedereen goed opletten.

Slide 5 - Slide

informatie
-Feiten of details die je nodig hebt om iets te weten of te begrijpen.
zinnen:
▪️Ik heb informatie over de volgende wedstrijd gekregen.
▪️Op de website staat informatie over alle sportteams.

Slide 6 - Slide

Spelen (ik speel, jij speelt, hij speelt, wij spelen)
 Iets doen voor plezier of competitie, zoals een sport of een spel.
zinnen:
▪️Wij spelen vanavond een voetbalwedstrijd.
▪️Hij speelt elke dag gitaar.

Slide 7 - Slide

Sporten (ik sport, jij sport, hij sport, wij sporten)
Bewegen om gezond te blijven, zoals hardlopen, zwemmen of voetballen.
zinnen:
▪️Ik sport drie keer per week in de sportschool.
▪️Zij sporten graag samen in het park.

Slide 8 - Slide

het team-de teams
  • Als je voetbalt, heb je twee teams. 
  • In een team werk je samen 
  • Zin: Ik zit met juf Arslan in het team.

Slide 9 - Slide

de wedstrijd
  • Een spel voor twee of meer mensen. Iemands wint.
  • de wedstrijd - de wedstrijden

zin: Ajax speelt een wedstrijd tegen Real.

Slide 10 - Slide

trainen (ik train, jij traint, hij traint, wij trainen
 -Oefenen om beter te worden in een sport of activiteit.
zinnen:
▪️Hij traint elke dag om sterker te worden.
▪️Wij trainen samen voor de volgende wedstrijd.

Slide 11 - Slide

voetballen
Voetballen is een werkwoord.

Ik voetbal
Jij/ u voetbalt
Hij/Zij voetbalt
Wij voetballen
Jullie voetballen
Zij voetballen

.

Slide 12 - Slide

voetballen
  • de sport voetbal spelen
  • een teamsport 
  • Zin: Messi wil elke dag voetballen
  • Zin: Voetballen is de meest gespeelde  sport ter wereld.

Slide 13 - Slide

vanaf
 Beginpunt van tijd, plaats of hoeveelheid.
zinnen:
De training begint vanaf zes uur.
Vanaf morgen ga ik vaker sporten.

Slide 14 - Slide

Maak een zin.
timer
1:00

Slide 15 - Open question

Maak een zin.
(het team)
timer
1:00

Slide 16 - Open question

Vul de gaten in met het juiste woord:
  1. ___________ traint drie keer per week om sneller te worden. 
  2. Wij ___________ graag samen, want samen is leuker dan alleen. 
  3. In onze ___________ zitten twaalf spelers. 
  4. ___________ mag meedoen met de training, ook beginners.
  5. De ___________ begint om twee uur, dus kom op tijd! 
  6. Hij ___________ al sinds zijn zesde bij dezelfde voetbalclub. 
  7. Ik zoek ___________ over de trainingstijden. 
  8. Die ___________ speelt in het nationale volleybalteam. 
  9. ___________ spelen tegen een andere club uit de stad. 
  10. Vanaf volgende week gaat de ___________ weer open. 

Slide 17 - Slide