Quiz over hoofdstuk 4

Quiz over leerstof toetsweek

LEZEN,
WOORDEN,
GRAMMATICA 
en SPELLING
Hfst. 1.3 t/m 5.3
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Quiz over leerstof toetsweek

LEZEN,
WOORDEN,
GRAMMATICA 
en SPELLING
Hfst. 1.3 t/m 5.3

Slide 1 - Slide

Wat wordt bedoeld met de LAY OUT van een tekst?
A
de kopie
B
de vergroting
C
de opmaak

Slide 2 - Quiz

Wat is het belangrijkste tekstdoel van reclame?
A
informeren
B
overtuigen
C
amuseren
D
activeren

Slide 3 - Quiz

Wat is naast activeren vaak het belangrijkste tekstdoel van reclames?
A
amuseren
B
informeren
C
overtuigen

Slide 4 - Quiz

Wat is het doel van ideële reclame?
A
geld verdienen
B
Je overtuigen
C
Je informeren
D
Je activeren

Slide 5 - Quiz

Wat is een open vraag?
A
een meerkeuzevraag
B
antwoord zelf onder woorden brengen

Slide 6 - Quiz

Welk verband hoort bij het signaalwoord MAAR?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
conclusie

Slide 7 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij het signaalwoord DUS?
A
oorzaak - gevolg
B
opsommend
C
concluderend

Slide 8 - Quiz

Welk signaalwoord geeft een opsommend tekstverband aan?
A
bovendien
B
zoals
C
doordat

Slide 9 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij het signaalwoord DAARDOOR?
A
concluderend
B
oorzaak/ gevolg
C
opsommend

Slide 10 - Quiz

Wat is de meest betrouwbare website?
A
een verkoopsite
B
een blog
C
een nieuwssite

Slide 11 - Quiz

Wat is de HOOFDGEDACHTE van een tekst?
A
het onderwerp
B
de hoofdmening van de schrijver
C
de conclusie

Slide 12 - Quiz

Nederlanders zijn betrouwbaar.
Dit is .... informatie.
A
subjectieve
B
objectieve

Slide 13 - Quiz

Wat betekent MET RASSE SCHREDEN?
A
huilend
B
snel
C
slordig

Slide 14 - Quiz

Wat betekent SOELAAS BIEDEN?
A
een baan aanbieden
B
iets opgeven
C
troost bieden

Slide 15 - Quiz

Wat betekent AAN BANDEN LEGGEN?
A
beperken
B
vasthouden
C
verbieden

Slide 16 - Quiz

Wat betekent PERMANENT?
A
uitzonderlijk
B
helemaal
C
constant

Slide 17 - Quiz

Wat betekent PROPORTIE?
A
hoeveelheid eten
B
verhouding

Slide 18 - Quiz

Wat is een DECENNIUM?
A
Periode van 10 jaar
B
Periode van 100 jaar
C
Periode van 1000 jaar

Slide 19 - Quiz

In een sollicitatiebrief gebruik je...
A
formeel taalgebruik
B
informeel taalgebruik

Slide 20 - Quiz

Wat is straattaal?
A
formeel taalgebruik
B
informeel taalgebruik

Slide 21 - Quiz

Wat is NIET een aanwijzend voornaamwoord?
A
die
B
daar
C
deze
D
dit

Slide 22 - Quiz

Vul in: .... hebben het gedaan.
A
Hun
B
Zij

Slide 23 - Quiz

De fout ligt bij ....
A
jou
B
jouw

Slide 24 - Quiz

Het is ... schuld.
A
jou
B
jouw

Slide 25 - Quiz

... bedrijf lijdt verlies
A
U
B
Uw

Slide 26 - Quiz

Wij passen ons aan.
ONS is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord

Slide 27 - Quiz

Wat is NIET een vragen voornaamwoord?
A
Waarom
B
Wie
C
Wat
D
Welke

Slide 28 - Quiz

Het meervoud van fantasie is...
A
fantasieën
B
fantasiën

Slide 29 - Quiz

Het meervoud van porie is ...
A
porieën
B
poriën

Slide 30 - Quiz

Het meervoud van slee is ...
A
sleeën
B
sleën

Slide 31 - Quiz

Wat is goed?
A
etalage's
B
etalages

Slide 32 - Quiz

Wat is goed?
A
babies
B
babys
C
baby's

Slide 33 - Quiz

Wat is goed?
A
Max's agenda
B
Max' agenda
C
Maxs agenda

Slide 34 - Quiz

Wat is goed?
A
café
B
cafè

Slide 35 - Quiz

Welk woord heeft een accent circonflexe?
A
barrière
B
cliché
C
crême

Slide 36 - Quiz

Ik ... hem erg aardig.
A
vind
B
vindt

Slide 37 - Quiz

.... jij dat ook?
A
Vind
B
Vindt

Slide 38 - Quiz

Hij ... veel avonturen in Brazilië.
A
beleefd
B
beleeft

Slide 39 - Quiz

De winnaar van deze quiz heeft een prijs .... !!!
A
verdient
B
verdiend

Slide 40 - Quiz