This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Schrijf de 2 eenheden van snelheid op, je mag deze ook afkorten
Slide 3 - Open question
Wat is sneller? 10 m/s of 36 km/h?
A
10 m/s
B
36 km/h
C
even snel
D
dat kun je niet weten
Slide 4 - Quiz
Reken van onderstaande snelheden ze om, rond af tot 1 cijfer achter de komma. 45 kilometer per uur = ………………. meter per seconde 54 meter per seconde = ………….…..kilometer per uur 75 kilometer per uur = ………………..meter per seconde 7 meter per seconde = ……………….kilometer per uur
Slide 5 - Open question
Het is met de trein van Groningen naar Maastricht 330 kilometer rijden. Je bent in totaal 4,5 uur onderweg. Laat met een berekening zien wat de gemiddelde snelheid was van de trein. Rond af op een geheel getal.
Slide 6 - Open question
Bij welk moment heeft de wandelaar het snelst bewogen?
A
Het stuk van A
B
Het stuk van B
C
Het stuk van C
D
Het stuk van D
Slide 7 - Quiz
Je gaat op vakantie naar Berlijn, dat ligt 585 km van waar je vertrekt. Je hebt een gemiddelde snelheid van 90 km/h. Laat met een berekening zien hoe lang je onderweg bent.
Slide 8 - Open question
Waar of niet waar: Bij een versnelde beweging wordt de snelheid steeds groter
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quiz
Waar of niet waar? Iemand staat op een roltrap, dit is een vertraagde beweging
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quiz
Waar of niet waar? Met een kilometerteller kan je snelheid aflezen bij een auto
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quiz
Waar of niet waar? Bij een constante snelheid verandert de snelheid constant.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quiz
Een scooter rijdt weg bij een verkeerslicht. Wat voor beweging is dit?
A
Beweging met constante snelheid
B
Versnelde beweging
C
Vertraagde beweging
Slide 13 - Quiz
Je moet op de fiets afremmen, omdat de spoorbomen dichtgaan. Wat voor beweging is dit?
A
Beweging met constante snelheid
B
Versnelde beweging
C
Vertraagde beweging
Slide 14 - Quiz
Drugs gebruik
Invloed op remweg
Invloed op reactietijd
Glad wegdek
Versleten banden
Vermoeidheid
Massa
Begin snelheid
De leeftijd
Afleiding
Remmen
Slide 15 - Drag question
Remweg
Stopafstand
Reactietijd
Reactie afstand
Tijd die je nodig hebt om te reageren
Afstand die je aflegt terwijl je remt
Afstand die je aflegt vanaf dat je gevaar ziet tot dat je begint met remmen.
Afstand van het moment dat je gevaar ziet, tot je stil staat
Slide 16 - Drag question
Welk woord hoort onder de rode streep?
A
remweg
B
reactie-tijd
C
reactie-afstand
D
stop-tijd
Slide 17 - Quiz
Wat hoort onder de rode streep?
A
remweg
B
reactie-tijd
C
reactie-afstand
D
stop-tijd
Slide 18 - Quiz
Welk woord hoort onder de rode streep?
A
remweg
B
reactie-tijd
C
reactie-afstand
D
stop-tijd
Slide 19 - Quiz
Je racet op je fatbike de brug af, opeens zie je 12 meter verderop een familie eendjes de weg over steken. Je begint gelijk te remmen, je remweg is 8 meter. De reactieafstand was 6 meter. Laat met een berekening zien of je op tijd stil staat of de eendjes plat rijdt.