Present Perfect/Past Simple

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Present Perfect

Als iets in het verleden begonnen is en nu nog steeds zo is.

I, you, we, you, they: Have + werkwoord + -ed

She, he, it: Has + werkwoord + -ed

Ik woon hier sinds 2010.  

I have lived here since 2010.

Hij heeft weken gewacht.

He has waited for weeks. 

We … across the Pacific

1. have sails
2. have sailed
3. has sails
4. has sailed

David … snowboarding.

1. have tries
2. have tried
3. has tries
4. has tried

I ... in Amsterdam for 3 years now.

1. have lives
2. have lived
3. has lives
4. has lived

Past Simple

Als je iets wilt zeggen over het verleden gebruik je de Past Simple. In de zin staat meestal wanneer het is gebeurd.

Werkwoord + -ed

Gisteren liep ik naar school.

Yesterday I walked to school.

Vorige week sprak ik mijn beste vriend.

Last week I talked to my best friend.

Neil Armstrong ... on the moon in 1969.

1. walks
2. walked
3. has walked
4. have walks

Rory and Tina ... the museum last week.

1. visits
2. visited
3. has visited
4. have visits

We ... our rooms this morning.

1. cleans
2. cleaned
3. has cleaned
4. have cleans

De Past Simple gebruik je als ...

1. in de zin staat wanneer iets gebeurt is
2. als het nog invloed heeft op nu
3. als het over meerdere personen gaat

De Present Perfect maak je door

1. werkwoord + -ed
2. werkwoord + -s
3. have/has + werkwoord +-ed