5eau vermogen

Wat weet je nog over elektrotechniek?
1 / 35
next
Slide 1: Mind map
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat weet je nog over elektrotechniek?

Slide 1 - Mind map

wat gaan we doen?
  • herhaling
  • vermogen uitleggen
  • samen en zelf oefenen 

Slide 2 - Slide

Herhaling:


Startvraag: wat is het verschil tussen een serieschakeling en een parallelschakeling?

Slide 3 - Slide

Dit is een...
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling

Slide 4 - Quiz

Serieschakeling: alle apparaten op dezelfde weg.

Stroomsterkte is overal even groot (overal rijdt hetzelfde aantal auto's langs).
Spanning wordt verdeeld (elk apparaat krijgt een paar van de broodjes).

Slide 5 - Slide

Waar is de stroomsterkte het grootst?
A
Punt 1
B
Punt 2
C
Punt 3

Slide 6 - Quiz

Langs punt 1 komen álle auto's, voordat ze zich opsplitsen over de wegen. Daar meet je dus de totale stroomsterkte.

Welk van de drie lantaarnpalen zal in deze situatie het felst branden als de weerstand bij alle lampen hetzelfde is?

Slide 7 - Slide

Vermogen:
Je kan uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.

Je kan het vermogen van een apparaat berekenen.

Je kan uitleggen waarom een apparaat met veel vermogen meer energie gebruikt.

Slide 8 - Slide

Vermogen in de economie betekent: hoeveel geld je waard bent (en uitgeeft).

Vermogen in natuurkunde betekent: hoeveel energie je waard bent (en verbruikt). Hoe meer vermogen iets heeft, hoe meer energie het per seconde gebruikt.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

spanning
hoe vol zitten de tankauto's
stroomsterkte
hoeveel tankauto's komen er per uur langs

Slide 11 - Slide

vermogen
vermogen=spanning x stroomsterkte


hoeveelheid benzine per uur = hoe vol zit de auto x aantal auto's

Slide 12 - Slide

vermogen
hoeveel elektrische energie (arbeid) die per tijdseenheid geleverd wordt.

(hoeveel benzine komt er per uur langs)

meten in watt (W)

Slide 13 - Slide

Als een kabouter meer broodjes krijgt (ofwel omdat er meer in de auto zitten, ofwel omdat er meer auto's langsrijden), kan hij harder werken om zijn lantaarnpaal te laten branden.

Zijn vermogen groeit dan.

Slide 14 - Slide

Vermogen hangt dus af van:
1. De spanning waarop het apparaat werkt (in Volt).
2. De stroomsterkte die door het apparaat gaat (in Ampère).

Vermogen (in Watt) = spanning x stroomsterkte 

                                                                       P=U.I

Slide 15 - Slide

omrekenen

Slide 16 - Slide

hoeveel Watt is 1 kiloW
A
10
B
1000
C
0,1
D
100

Slide 17 - Quiz

hoeveel mW is 1 Watt
A
1000
B
10
C
100
D
0,1

Slide 18 - Quiz

Wat is het vermogen van de lamp? Als je weet dat de fabriek 4V en 1A in de auto meegeeft.
A
1 Watt
B
2 Watt
C
4 Watt
D
8 Watt

Slide 19 - Quiz

Stroomsterkte = 1 A
Spanning = 4 V

Vermogen = stroomsterkte x spanning

Vermogen = 1 A x 4 V = 4 W

Slide 20 - Slide

Oefenen
De batterijen leveren in totaal 6 V aan spanning. De stroomsterkte in de schakeling is 1,5 A.

Wat is het vermogen van één lampje en het zijn 3 identieke lampen?

Slide 21 - Slide

Gegevens:
Stroomsterkte = 1,5 A
Spanning álle lampjes = 6 V
Gevraagd: vermogen 1 lampje
Formule: vermogen = stroomsterkte x spanning
Invullen en rekenen:
spanning over 1 lamp = 6 /3 = 2V
Vermogen = 1,5 x 2 = 3W

Eenheid: 3 Watt (of 3 W)
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren

Slide 22 - Slide

Alle 20 lampen in een klaslokaal werken op een spanning van 230 V. Als alle lampen aanstaan, is de totale stroomsterkte 4,0 A.


a. Hoe groot is het vermogen van alle lampen bij elkaar?
b. Hoe groot is het vermogen van één lamp?
c. Hoe groot is de stroomsterkte door één lamp?
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren

Klaar?
Begin aan de opdrachten
van paragraaf 4.4.
timer
6:00

Slide 23 - Slide

Alle 20 lampen in een klaslokaal werken op een spanning van 230 V. Als alle lampen aanstaan, is de totale stroomsterkte 4,0 A.

a. Hoe groot is het vermogen van alle lampen bij elkaar?
Spanning = 230 V
Stroomsterkte = 4,0 A
Aantal lampen = 20
Gevraagd: vermogen van alle lampen.
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren

Slide 24 - Slide


a. Hoe groot is het vermogen van alle lampen bij elkaar?

Formule: vermogen = stroomsterkte x spanning.

Invullen en rekenen:
Vermogen = 4 x 230 = 920

Eenheid: 920 W
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren

Slide 25 - Slide


c. Hoe groot is de stroomsterkte door één lamp?

Gegevens:
Vermogen 1 lamp: 920/20 = 46 W
Spanning: 230 V
Gevraagd: stroomsterkte.

Formule:
Vermogen = stroomsterkte x spanning >>
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren



Stroomsterkte = vermogen / spanning

Slide 26 - Slide


c. Hoe groot is de stroomsterkte door één lamp?

Invullen en rekenen:
Stroomsterkte = 46 / 230 = 0,2

Eenheid: 0,2 Watt
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren

Slide 27 - Slide

oefenen
een lampje heeft een spanning van 6 V en een stroomsterkte van 0,4 A. wat is het vermogen?

Slide 28 - Slide

invullen
spanning = 6 V
stroomstertke = 0,4 A
vermogen = spanning x stroomsterkte
vermogen = 6 x 0,4
vermogen = 2,4 W

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

op een lampje staat 5V en 3A. Hoeveel vermogen heeft dit lampje?

Slide 31 - Open question

op een oplader staat 5 V en 7 A. Wat is het vermogen?

Slide 32 - Open question

op een oplader staat 5 V en 25 W. Hoeveel is de stroom?

Slide 33 - Open question

op een oplader staat 125 W en 7 A. Wat is spanning?

Slide 34 - Open question

Slide 35 - Slide