Les klas 3 (7-6-2024) Wortschatz, Üben (Evt. Video)

Guten Tag!
Freitag den 7. Juni 2024
Logt bitte ein bei Lessonup!
1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Guten Tag!
Freitag den 7. Juni 2024
Logt bitte ein bei Lessonup!

Slide 1 - Slide

Inhoud vandaag
  • Herzlich Wilkommen!
  • Cijfers staan erin
  • Lesefertigkeit: Tekst aanpak + Woordenboek
  • An die arbeit mit Kapitel 5  --> Wortschatz
  • Nakijken

-> Video (Bij tijd over)

Slide 2 - Slide

Vooruitblik
--> Nog één cijfer:


1. Hoofdstuktoets SO-3
(Kapitel 5)

Slide 3 - Slide

Voor de toets SO-3
> Woordenschat K5
Grammatik:
1. Het werkwoord "Werden" (Twee betekenissen)
2. De "e/i-Wechsel" (Bij werkwoorden in Tegenwoordige Tijd

Herhaling:
3. Herkennen van de 1e NVL + 4e NVL  (ich > mich / du > dich.....)

Slide 4 - Slide

Werkwoord  "werden"  --->  worden / zullen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

e / i - Wechsel

Iets nieuws, maar wat past bij wat je al kunt:

Hier moet je bij de Duitse taal rekening bij houden!

Slide 7 - Slide

Doelen:
de regels omtrent e / i- Wechsel kunnen en kennen:
bij: du, er, es , sie

lange klank, dan wordt e > ie     bijv. sehen, du siehst
korte klank, dan wordt e > i     bijv. treffen, er trifft

verder weet je dat ze net zo gaan als regelmatige werkwoorden


Slide 8 - Slide

Het gebruik van een woordenboek

Slide 9 - Slide

Kijk mee!
Kijk naar het filmpje en let goed op...
Er volgen zo meteen vragen over de inhoud van het filmpje.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

1. Welk van de onderstaande woorden vind ik WEL in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud

Slide 12 - Quiz

2. De dame in het filmpje heeft het over de infinitief van een werkwoord. Wat is een infinitief eigenlijk?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord

Slide 13 - Quiz

3. Er wordt steeds gesproken over de context. Wat is de context?
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond

Slide 14 - Quiz

Wat is de infinitief van het werkwoord in de zin?

De infinitief is het hele werkwoord.

Slide 15 - Slide

12. Ein kostenfreies Parkticket gilt 10 Minuten.
A
gilt
B
gilten
C
gelten

Slide 16 - Quiz

Der Inhalt ist darauf abgestimmt...
A
sein / abstimmt
B
sein / abstimmen
C
seid / gestimmt
D
sind / abgestimmen

Slide 17 - Quiz

Es gibt keine Strafen, ein Team auszuschließen
A
gibst / zuschließen
B
geben / ausschließen
C
gibt / ausschließt

Slide 18 - Quiz

Was stimmt mit dem 1. Absatz überein?
A
übereinstimmt
B
einstimmen
C
übereinstimmen

Slide 19 - Quiz

Samengestelde zelfstandige naamwoorden


Knip ze in stukjes 

Slide 20 - Slide

Notfallanleitung
A
Notfall + Anleitung
B
Not + Fallanleitung

Slide 21 - Quiz

Übernachtungsgäste
A
Übernachtung + Gast
B
Übernachtung + Gäste

Slide 22 - Quiz

De belangrijkste strategie vooraf:
1. Heb ik het nodig?

2. Zie ik "iets"? (verderop)

3. Hak ik het op?

4. ....eigen strategie?

Slide 23 - Slide

Dreitagebart
A
drei + Tage + Bart
B
drei + Tag + Bart
C
Dreitage + Bart

Slide 24 - Quiz

Üben mit einem Text
We lezen samen een tekst.
Daarna beantwoorden we samen de vragen. 

Je mag:
- schrijven op de tekst. 
- woorden/zinnen markeren 


Slide 25 - Slide

Wortschatz Kapitel 5
Seite 88 + 89
(Boek .....)

Slide 26 - Slide

Nu: 5 minuten
één opdracht om zometeen door te kunnen:

> 5 minuten lijst Niederländisch - Deutsch leren / oefenen <
timer
5:00000

Slide 27 - Slide

De wereldreis
A
Die Weltreise
B
Die Erdreise
C
Welt

Slide 28 - Quiz

geven
A
Gibt
B
gegeben
C
geben
D
gab

Slide 29 - Quiz

laufen
Der Polizist
Ferien machen
draußen
Der Beruf
De politieagent
lopen
buiten
vakantie houden
Het beroep

Slide 30 - Drag question

Slide 31 - Slide

LEERWERK!
Voor volgende week oefenen:

Lernliste Niederländisch - Deutsch
Blz. 88 > (Linkerrij kennen!)

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Schönes Wochenende!

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide