Leestekens 9 en 10 oktober

Welkom!
1
WELKOM!
2
boeken
Leg op tafel:
Log in:
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Welkom!
1
WELKOM!
2
boeken
Leg op tafel:
Log in:

Slide 1 - Slide

  • Leestekens
  • Dicteewoorden 
  • Moeilijke woorden 

Vandaag
Alle woordjes leren van de woordenlijst + alles wat je niet  af hebt in de les
Toets= 19 oktober

 Huiswerk:
Onderwerp: leestekens 

Slide 2 - Slide

  1. Je kunt wanneer je de leestekens moet gebruiken.
  2. Je kunt de leestekens op de juiste manier gebruiken tijdens het schrijven.
  Heb jij de lesdoelen behaald?

Slide 3 - Slide

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.


Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd

Reizen- en = reiz 

      De stam van een werkwoord

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

verhuizen
antwoorden
eten
Ik / .......jij
verhuis
jij, hij, zij, het, u... 
wij/jullie/zij
                                  Even oefenen:

Slide 6 - Slide

Hoe kun je de persoonsvorm in een zin vinden?

Slide 7 - Open question

    Persoonsvorm tegenwoordige tijd
     Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd (t.t):



ik of jij erachter
Stam
ik word, vind jij
jij/hij/zij/het/u
(enkelvoud)
Stam + t
jij wordt, zij vindt
wij/zij/jullie
(= meervoud,meerdere personen)
hele werkwoord
wij vinden, jullie worden 
worden= hele werkwoord      worden- en = de stam

Slide 8 - Slide

Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
       Aan de slag! 
Ga naar paragraaf 1.8 spelling, maak opdracht  7,8,9 en 11 daarna leer je de dicteewoorden op blz. 58
Wat?

Met wie?
 Hoe?

Hulp?

Klaar?


Alleen 
timer
15:00
Eerste 5 min. zelf proberen. Daarna loop ik volgens een vaste route.
Ga je je voorbereiden voor de toets: zie bord
In de online methode Talent, via Magister Leermiddelen inloggen
220964

Slide 9 - Slide

Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
       Aan de slag! mavo 1
Ga naar paragraaf 1.8 spelling, maak opdracht 10 t/m 15, daarna leer je de dicteewoorden op blz. 85
Wat?

Met wie?
 Hoe?

Hulp?

Klaar?


Alleen 
timer
15:00
Eerste 5 min. zelf proberen. Daarna loop ik volgens een vaste route.
Ga je je voorbereiden voor de toets: zie bord
In de online methode Talent, via Magister Leermiddelen inloggen
743784

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 12 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(onthouden) ... jij dat tot morgen?
A
onthoud
B
onthoudt
C
onthield
D
onthouden

Slide 13 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
Hij onthoud
B
Hij onthoudt

Slide 14 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
De overvaller (beroven) het gezin.
A
berooft
B
beroofd

Slide 15 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Dat (gebeuren) beslist niet!
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 16 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik (worden) morgen 13 jaar.
A
wort
B
word
C
wordt

Slide 17 - Quiz

  1. Je kunt uitleggen wat de tegenwoordige tijd (t.t) en verleden tijd (v.t.) betekent.
  2. Je kunt uitleggen wat de stam van het werkwoord is.
  3. Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed spellen.
Wat kun je aan het einde van de les?

Slide 18 - Slide

Evaluatie
Kun jij de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed spellen?


Slide 19 - Slide

Kun jij de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed spellen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll