A4 WB Hfst 3.4B

A4 WA H10 voorkennis
1 / 16
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

A4 WA H10 voorkennis

Slide 1 - Slide

Planning van deze les
  • Terugkijken naar de vorige les
  • Uitleg nieuwe leerdoelen
  • Werken aan hw als er tijd over is.




Slide 2 - Slide

Leerdoel van de vorige les
Paragraaf 3.5: De sinusregel en de cosinusregel
  • Ik kan met behulp van de sinusregel in scherphoekige driehoeken onbekende zijden of hoeken berekenen.
  • Ik kan met behulp van de sinusregel in stomphoekige driehoeken onbekende zijden of hoeken berekenen.



Slide 3 - Slide

Van ∆ABC is α=50°, a=5 en b=6. . Er zijn twee driehoeken ABC mogelijk. Eén scherphoekige en één stomphoekige mogelijke driehoek.

Bereken voor de driehoek met de scherpe hoek β de hoeken β en γ en zijde c. Rond af op één decimaal. (Maak eerst een schets!)

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

Van ∆ABC is α=50°, a=5 en b=6. . Er zijn twee driehoeken ABC mogelijk. Eén scherphoekige en één stomphoekige mogelijke driehoek.

Bereken voor de driehoek met de stompe hoek β de hoeken β en γ en zijde c. Rond af op één decimaal. (Maak eerst een schets!)

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

Leerdoel van deze les
Paragraaf 3.4: Vergelijkingen in de meetkunde
  • Ik kan met behulp van de stelling van Pythagoras meetkundige vraagstukken oplossen.



Slide 8 - Slide

In de figuur is de gelijkbenige driehoek ABC met AC=BC getekend,
waarvan de hoogte CD gelijk is aan AB.
Verder is de omgeschreven cirkel van deze driehoek getekend.
De straal van deze cirkel is 6.
We vragen ons af wat de lengte van AB is.
Met dit plaatje kunnen we nog niets, welke hulplijnen of -punten
hebben we nog nodig? (Cirkel)

Slide 9 - Open question

In de figuur is de gelijkbenige driehoek ABC met AC=BC getekend,
waarvan de hoogte CD gelijk is aan AB.
Verder is de omgeschreven cirkel van deze driehoek met r=6 getekend.

Stel DM = x en licht toe dat hieruit volgt dat AD = ½x + 3.


Slide 10 - Open question

In de figuur is de gelijkbenige driehoek ABC met AC=BC getekend,
waarvan de hoogte CD gelijk is aan AB.
Verder is de omgeschreven cirkel van deze driehoek met r=6 getekend.
Stel DM = x en licht toe dat hieruit volgt dat AD = ½x + 3.

Gebruik de stelling van Pythagoras in driehoek ADM en toon aan dat je de
vergelijking 1¼x² + 3x - 27 = 0 krijgt.

Slide 11 - Open question

In de figuur is de gelijkbenige driehoek ABC met AC=BC getekend,
waarvan de hoogte CD gelijk is aan AB.
Verder is de omgeschreven cirkel van deze driehoek met r=6 getekend.
Stel DM = x en licht toe dat hieruit volgt dat AD = ½x + 3.

Los de vergelijking 1¼x² + 3x - 27 = 0 op. Wat is de lengte van AB.

Slide 12 - Open question

In de figuur is de gelijkbenige driehoek ABC met AC=BC getekend,
waarvan de hoogte CD gelijk is aan AB.
Verder is de omgeschreven cirkel van deze driehoek met r=6 getekend.

Stel AD = x en druk DM uit in x.


Slide 13 - Open question

In de figuur is de gelijkbenige driehoek ABC met AC=BC getekend,
waarvan de hoogte CD gelijk is aan AB.
Verder is de omgeschreven cirkel van deze driehoek met r=6 getekend.

Stel AD = x en DM = 2x - 6.
Gebruik Pythagoras om aan te tonen dat AB = 9,6


Slide 14 - Open question

Welke methode om AB te berekenen was prettiger?
A
De eerste (DM = x)
B
De tweede (AD = x)

Slide 15 - Quiz

Huiswerk voor deze paragrafen
Zorg dat je het volgende leerdoel beheerst:
  • Ik kan met behulp van de stelling van Pythagoras meetkundige vraagstukken oplossen.

Bestudeer hiervoor theorieblok 3.4B en het voorbeeld en maak van opdrachten 60 en 61 van paragaaf 4 van hoofdstuk 3. 




Slide 16 - Slide