wk 09: les 2 (Dorpskrant les 5: stijlfiguren)

Donderdag 3 maart - G2b
  • 10 minuten stillezen
  • Dorpskrant: opdracht uitleggen
  • Dorpskrant: stijlfiguren
  • Aan de slag!






timer
10:00
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Donderdag 3 maart - G2b
  • 10 minuten stillezen
  • Dorpskrant: opdracht uitleggen
  • Dorpskrant: stijlfiguren
  • Aan de slag!






timer
10:00

Slide 1 - Slide

Vorige lessen heb je geleerd...
...wat stijlfiguren zijn (hyperbool, eufemisme, understatement)

Slide 2 - Slide

Deze les ga je leren...
......wat stijlfiguren zijn (herhaling, opsomming, tegenstelling, paradox, ironie, sarcasme)

Slide 3 - Slide

Weet je het nog?
Wat zijn stijlfiguren?

Een stijlfiguur of stijlmiddel is:
Het doelbewuste gebruik van één of meer woorden die afwijken van de gebruikelijke betekenis.

Dit gebruik je om:
de aandacht te trekken, een punt te maken of iets te verduidelijken.


Slide 4 - Slide

Welke stijlfiguren gaan we behandelen?
  1. Herhaling
  2. Opsomming
  3. Tegenstelling
  4. Paradox
  5. Eufemisme
  6. Hyperbool (overdrijving)
  7. Understatement
  8. Ironie
  9. Sarcasme

Slide 5 - Slide

Vandaag
  1.     Herhaling
  2.     Opsomming
  3.     Tegenstelling
  4.     Paradox
   8.  Ironie
   9.  Sarcasme

Lees de theorie over deze stijlfiguren op de volgende slides. Maak daarna de vragen.

Slide 6 - Slide

Herhaling
Een woord/ een aantal woorden/ een klein zinsdeel wordt één of een aantal keer letterlijk (ongewijzigd) herhaald.

Geld, geld is het enige wat hem bezighoudt.
altijd november, altijd regen, altijd dit lege hart, altijd.
Ja, ja, je kunt me nog meer vertellen.
Nooit, nooit ga ik daar nog eens naar toe!
Waar, o waar heb ik dat nu opgeslagen?

Slide 7 - Slide

Opsomming
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.

O, wat waren ze schijnheilig: de dorpsbewoners, de boeren, de schoolmeesters, de huismoeders etc...

Neemt de opsomming in kracht toe?  = climax
Neemt de opsomming in kracht af?  = anticlimax

Slide 8 - Slide

Opsomming: climax


Een climax bouwt op naar een hoogtepunt:


groot, groter, grootst

rijk, rijker, rijkst

3, 2, 1,... kaBOOOM!

Opsomming: anticlimax


Een anticlimax bouwt op naar een hoogtepunt, maar heeft een teleurstellende afloop.


Groot, groter, nog groter, klein

3, 2, 1,... plof


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Welk stijlfiguur?
A
paradox
B
ironie
C
tegenstelling
D
sarcasme

Slide 15 - Quiz

Je kletst me de oren van het hoofd', zegt de leraar tegen het stille, verlegen meisje.
A
sarcasme
B
ironie
C
herhaling
D
opsomming (climax)

Slide 16 - Quiz

Hij riep, schreeuwde, brulde het uit van de pijn.
A
opsomming (anticlimax)
B
ironie
C
herhaling
D
opsomming (climax)

Slide 17 - Quiz

Je moet vooral zo doorwerken, dan kom je er in ieder geval', zegt de mentor tegen de leerling (die zijn taak weer niet gemaakt heeft).
A
sarcasme
B
ironie
C
herhaling
D
opsomming (climax)

Slide 18 - Quiz

Schrijven is de kunst van het schrappen.
A
paradox
B
ironie
C
herhaling
D
opsomming

Slide 19 - Quiz

Deze voorstelling is voor jong en oud.
A
paradox
B
ironie
C
tegenstelling
D
opsomming

Slide 20 - Quiz

Altijd maar werken, werken, werken. Iedereen is altijd maar druk, druk, druk.
A
paradox
B
ironie
C
herhaling
D
opsomming

Slide 21 - Quiz

’s Lands grootste supermarkt gaat op de kleintjes letten.
A
paradox
B
ironie
C
tegenstelling
D
opsomming

Slide 22 - Quiz

Als je tegen iemand zget, die net iets doms heeft gedaan:
"Je bent een echte Einstein”.
A
paradox
B
ironie
C
tegenstelling
D
opsomming

Slide 23 - Quiz

Soms zijn je vrienden een groter gevaar dan je vijanden
A
paradox
B
ironie
C
tegenstelling
D
opsomming

Slide 24 - Quiz

"Natuurlijk mag je tijdens de uitleg naar de wc." Zegt de docent met een glimlach.
A
Sarcasme
B
Hyperbool
C
Ironie
D
Understatement

Slide 25 - Quiz

'Wat fijn dat je mijn telefoon hebt laten vallen', zegt het meisje boos.
A
Hyperbool
B
Ironie
C
Herhaling
D
Sarcasme

Slide 26 - Quiz

Lesdoel behaald? Ik weet wat (een) opsomming, herhaling, tegenstelling, paradox, ironie en sarcasme is
A
Ja
B
Nee

Slide 27 - Quiz

Lesdoel behaald? Ik kan (een) opsomming, herhaling, tegenstelling, paradox, ironie en sarcasme herkennen en benoemen.
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quiz

Climax
Anticlimax

Slide 29 - Slide

Einde van de les
Klaar? Ga naar SOM, Vakken
Download de opdracht Dorpskrant
Vorm een duo en maak de oriëntatie-opdracht

Slide 30 - Slide